De uitvoer van opium door de Oost-Indische Compagnie, welke bijna uitsluitend naar China en andere Aziatische landen gaat, terwijl bij ons, zelfs niet in Engeland, geen Indische opium gebruikt wordt, bedroeg in 184%,—22,468 kisten tot circa 140 ponden, steeg reeds in 1853—54 op 42,403 kisten en in 1867/58 reeds meer dan het drievoudige der hoeveelheid van 10 jaren namelijk 68,000 kisten. De opbrengst van het opium monopolie van de Oost-Indische Compagnie, welke in 1840 eerst 874,277 pond sterling bedroeg, bereikte in 1856 de hoogte van 5,918,375 pond sterling. Dit opium , dat grootendeels door opium-rookers en kaauwers gebruikt wordt, wordt echter niet in zijn oorspronkelijken vorm voor dit doel gebruikt, maar ondergaat vooraf eene zekere behandeling , welke volgens Li 111 ein Singapore uit het volgende bestaat, (het verkregen praeparaat noemt men dan „Chandu).” Des morgens maakt men onder de verschillende opiumpannen tussehen 3 en 4 uur vuur aan, waarna een arbeider eene kist opent en er de opiumbroden uitneemt, welke in 2 gelijke deelen gesneden worden, het weeke of inwendige gedeelte wordt er met de vingers uitgenomen en ineen aarden vat gedaan. Gedurende deze bewerking bevochtigt de arbeider zijne vingers met water, waarin ook dikwijls de handen afgewasschen worden en waarom men dit zorgvuldig bewaart. Wanneer al de opiumbroden op deze wijze behandeld zijn geworden, worden de buitenste hardere gedeelten gebroken en lijn gemaakt, na daarvan de buitenste bekleedsels verwijderd te hebben, en bij het water gevoegd, waarin men de handen afgewasschen heeft. Het buitenste bekleedsel werpt men weg, of verkoopt het aan Chinezen, die daarmede in Johore enz. het echte chandu vervalschen. Men kookt nu de meer drooge, fijn gemaakte deelen der opiumbroden zoo lang met water in groote, vlakke, ijzeren pannen, tot dat zij tot eene homogene massa zijn zacht geworden. De oplossing wordt dan op doek, dat op eene zeef

187