yan eenigen tijd, dat de zwartbruine en donkerroodbruine schellen der raapzaden als de onderste laag is afgezet, boven welke eene tweede laag vaneen erwtengeel poeder bezonken is, welke laag met een rijnwijngele vloeistof bedekt is. Wordt deze laatste vloeistof zelve zoo ver met water verdund, dat de gele kleur verdwijnt en worden hierbij eenige droppels potasch- of sodaloog gevoegd, zoo komt de gele kleur weder te voorschijn. Handelt men op dezelfde wijze met lijnkoekmeel, zoo vormt zich hoofdzakelijk slechts ééne laag, dewijl er slechts eene zeer geringe hoeveelheid kernzelfstandigheid door ontroering met water van de buitenste zaadbekleedsels losgemaakt wordt. De schellen der lijnzaden vertoonen zich bleek geelbruin. De boven de dikke massa staande vloeistof is troebel, ongekleurd en er ontstaat ook geene verandering van kleur in, wanneer potasch- of sodaloog wordt toegevoegd. Door deze onderzoekingswijze is men in staat tot 5 pCt. raapkoek inde lijnkoek te ontdekken. {Pharmaceulische Centralhalle 1862, No. 39.) Over de echte cortex Winteranus en den Winter’sbast des handels; door Prof. Hen k e 1 in Tübingen. De keuze eener droogerij als de cortex Winteranus tot het onderwerp eener verhandeling, welke tegenwoordig eigenlijk meer historisch belang heeft, daar zij weinig meer inden handel voorkomt, geschiedt, volgens verklaring van den schrijver, voornamelijk daarom, dewijl hij inde gelegenheid was, door zelfstandig onderzoek en vergelijking met eendoor Lechler langs de kusten van de straat van Magelhaens ingezamelden bast van Drimys Winteri Dorst, te mogen hopen, de tot nog toe nog onbeantwoorde vraag , of cortex Winteranus en Canellue albae twee verschillende basten zijn, tot oplossing te kunnen brengen.
174