door alcohol en aeetas plumbicus basicus. Op platinablib verbrand verspreide zij geenerlei reuk, welke eene stikstofhoudende zelfstandigheid verraadt; ondertusschen beeft men toch bij caleinatie met sodakalk sporen van ammoniak waargenomen.

Men kan ze alzoo niet met gelatine des handels verwarren, welke van dierlijken oorsprong is en veel stikstof bevat. Men bespeurt geenerlei verschijnsel als men ze met het gepolariseerd licht onderzoekt. Deze chinesche gelatine is alzoo van plantaardigen oorsprong en schijnt afkomstig te zijn van eene plant, welke bijna nog onbekend is en die men in China ya-ya noemt (1). Zij vertoont de meeste physische en chemische overeenkomst met de lichenine, maar hare gelei wordt door iodium niet blaauw gekleurd. De schrijver vermeldt verder, dat deze stof zich aanbeveelt voor de keuken, infirmeriën en industrie. In vergelijking met de beender-gélatine waarvan men 5 pCt. noodig heeft om eene voldoend vaste gelei te vormen, welke bij de warmtegraad der woonkamers blijft bestaan en altijd eene lijmachtige smaak bezit, heeft men slechts % pCt. chinesche gélatine noodig ter bereiding van eene zeer schoone, blanke, zeer doorschijnende en volkomen smaaken reuklooze gelei. (Polytechnisches Intelligenzblatt en Journal de Chimie médicale, Mars 1862.) (1) Het komt mij voor dat de hier beschreven chinesche gelatine niets anders is dan de door Prof. Oudemans beschreven tjientjau, (zie dit Tijdschrift 1856 p. 78), die van meening is dat deze stof een praeparaat is van ’teene of andere geleiachtige zeewier. Oudemans spreekt óók van het voorkomen dezer stof in lange smalle pijpjes die veel overeenkomst hebben met de zoogenaamde „zielen” van veeren pennen, en zegt, dat het niet volmaakt zeker is van welke fucus het tjientjau bereid wordt. (P. J. jj.)

148