Analyse van den radix valerianae; door Pierlot.

De schrijver toonde reeds in 1856 aan, dat het acidum valerianicum praexisteert inden verschen valeriaanwortel en dat dit zuur daar in grooter hoeveelheid aanwezig is dan in den gedroogden wortel. Tot herinnering strekken in korte trekken de volgende toen vermelde onderzoekingen. 1. Het is voldoende op een stuk blaauw lakmoespapier een vezel van den verschen wortel stuk te drukken, om dadelijk eene sterk zure reactie te bekomen. 2. Laat men versche wortels in alcohol of aether trekken, dan verkrijgt men eene tinctuur die blaauw lakmoespapier rood kleurt. 3. Door trekking van de versche wortels in eene alcalische oplossing bekomt men een zout, waaruit men acidum valerianicum kan afzonderen. 4. De drooge destillatie levert een zeer zuur vocht. De hoeveelheid zuur welke in elk dezer proeven werd verzameld bedroeg circa 0,01. Deze hoeveelheid is tweemaal minder dan wanneer men met de drooge plant werkt. De radix valerianae sylvestris verspreidt minder reuk, als zij versch dan wanneer zij gedroogd is. De reden hiervan is, dat het acidum valerianicum en de vlugge olie die hij bevat zelven veel minder reuk verspreiden als zij water bevatten. Maar als de wortel door de drooging bijna twee derde van zijn gewigt verloren heeft, verspreidt hij den bekenden doordringenden reuk. Tot nog toe is de analyse van den wortel bewerkstelligd met behulp van warmte of scheikundige zelfstandigheden. Ten einde alle kansen van verandering te vermijden, welke veroorzaakt kunnen worden door de tusschenkomst dezer agentia, heeft de schrijver beproefd de analyse door de deplaceermethode te bewerkstelligen. De versche valeriaanwortel werd gekneusd en in een’ deplaceertoestel gebragt. Hierop werd aether gegoten, welke een weinig vegetatie-water verplaatst en de vlugge olie als-

141