bel en er verzamelt zich daarin langzamerhand eene geleivormige aan een hangende massa, die zich glibberig als opgezwollen laat aanvoelen en waaruit men de daarin vervatte vloeistof niet uitpersen kan. Deze massa wordt azijnmoer genoemd, op den onjuisten grond, omdat men haar het vermogen toekende om azijngisting te kunnen bewerken...... Van aanhangenden azijn bevrijd is zij geheel en al smaakeloos en mist geheel de eigenschap om de azijnzure gisting te bevorderen. Zij wordt ten koste van de bestanddeelen van den azijn gevormd, en de azijn wordt des te slapper, hoe meer zich daarvan inden azijn afzet. Zij is naar alle waarschijnlijkheid het voortbrengsel van de rotting des azijns.” Verschillende behandelingen der azijnfabriekanten zijn in overeenstemming met deze meening van Berzelius. Een opmerkelijk feit, in 1823, door Edmond Davy ontdekt, heeft een grooten invloed uitgeoefend zoo wel op de theorie als op de wijzen van fabriekmatige bereiding van den azijn. Deze bestaat namelijk daarin, dat platina-zwart met verdunden alcohol besproeid, warm wordt en azijnzuur doet ontstaan. Dit feit heeft aanleiding gegeven tot eene nieuwe methode van azijnvorming. Men laat namelijk alcoholische vloeistoffen lopen over beukenspaanders, welke in tonnen zijn geplaatst, alwaar de lucht vrijelijk kan circuleren. Deze spaanders, zegt men, doen de dienst van het platina-zwart. Het is een poreus ligchaam dat de zuurstof der lucht condenseert. Niets, in het kort, is zoo duister, zoo geheimzinnig dan deze oude bereiding van azijn, geheel overgeleverd aan empyrisme en routine. Inde onderzoekingen over de fermentaties, welke ik sedert vele jaren heb ondernomen, bragten mij verschillende aanwijzingen er toe om te gelooven, dat de Mycodermen welligt niet vreemd zouden kunnen zijn aan de vorming van azijnzuur. Daar deze aanwijzingen gedurig vermeerderden en duidelijker werden, legde ik mij bepaaldelijk toe om ze door direkte proeven te volgen. Van de verschillende Mycodermen-soorten, is die, welk
133