Het alzoo bekomen destillaat wordt nu met stukken gesmolten chlorcalcium geschud, daarna weder uit het waterbad gedestilleerd en alles opgevangen, wat onder 60” overgaat. Deze hoeveelheid wordt nu met eenige stukken natriummetaal vermengd en andermaal gedestilleerd, waarbij men alleen datgeen als amylen inzamelt, wat onder 45° overkomt. Overigens is het alzoo bekomen amylen nog niet volkomen zuiver, maar steeds vermengd met eene niet onaanzienlijke hoeveelheid amyl-waterstof ClO Hl3, welke bij 30° kookt en alzoo slechts zeer moeijelijk volkomen kan afgezonderd worden van amylen, wiens kookpunt 35° is. Onderwerpt men het in het waterbad niet overdestillerend gedeelte aan eene verdere gefractioneerde destillatie, zoo kunnen hieruit nog meer andere, met het amylen isomere ligchamen afgezonderd worden. De waarneming van de temperatuur waarop de vloeistof kookt, liet bij deze destillatiën het volgende waarnemen: Eerst steeg de temperatuur snel van 100 op 130—132° en bleef lang op deze hoogte, waarbij zuivere, door de ontwikkeling van foeselolie niet veranderde amyl-alcohol overdestilleerde. De thermometer steeg hierop langzaam op 160'1 en bleef lang nabij deze temperatuur staan. Hierbij destilleert Balard’s paramylen C3O H3O over. Middelerwijl was het uit den ballon voor de bereiding van het amylen afkomstige overschot met warm water behandeld geworden, waardoor de half-olieachtige massa gedeeltelijk werd opgelost, terwijl zich aan de oppervlakte der vloeistof eene dik vloeibare olie had afgezonderd. Deze werd vereenigd met het boven 170 u kokende gedeelte des destillaats en daarmede aan eene verdere destillatie onderworpen. Spoedig klimmende bereikte de thermometer de temperatuur van 240° en bleef lang tusschen 240 en 250°. Het bij deze temperatuur overgekomen gedeelte werd ter verdere onderzoeking afzonderlijk opgevangen. Het kookpunt van het overschot steeg intusschen immer hooger en bereikte eindelijk 390°. Eindelijk werd een, onder geringe ontleding bij 390—400” overkomend produkt verzameld.
127