Ofschoon de houtachtige bruinkool dikwijls de vastheid en het uiterlijk aanzien van hout bezit, zoo heeft toch de houtvezel eene beduidende wijziging ondergaan, want zij laat zich tot een fijn poeder brengen en geeft aan verdunde bijtende potaschloog eene aanzienlijke hoeveelheid ulmiuzuur af. De beide volgende reactiën zijn kenmerkend voor de houtige bruinkolen, in tegenoverstelling van het hout. Salpeterzuur lost bij warmte van hout slechts eene geringe hoeveelheid der mergstralen op en laat de cel zelfstandigheid in zeer zuiveren toestand achter, zoo dat zij zonder kleuring in geconcentreerd zwavelzuur is en alle door Paycn aangegeven eigenschappen bezit. De houtachtige bruinkool wordt daarentegen door salpeterzuur met behulp van warmte levendig aangetast en geheel veranderd ineen geel hars , welke oplosbaar is in alcaliën en ineen overvloed van salpeterzuur. De onderchlorigzure alcaliën werken op het hout op dergelijke wijze als het salpeterzuur. Zij lossen schielijk een deel der vezels en mergstralen op en laten de zuivere eelstof terug. De houtachtige bruinkool lost daarentegen bijna geheel op inde onderchlorigzure alcaliën en laat slechts onweegbare sporen van vezels en mergstralen onopgelost achter. Hieruit volgt , dat, wanneer de houtvezel inden toestand van houtachtige bruinkool is overgegaan, zij nog wel het uiterlijk aanzien van hout behoudt, maar inden aard er van reeds eene merkbare verandering heeft ondergaan, ten gevolge waarvan zij nieuwe nadere bestanddeelen bevat, die door hunne volkomen oplosbaarheid in salpeterzuur en in onderchlorigzure alcaliën gekenmerkt zijn. Beschouwen wij hierna de digte bruinkool, welke geen houtweefsel meer bezit en door haar kleur en glans in vele opzigten zeer nadert aan den steenkool. Eene verwisseling der houtvezels met de houtachtige bruinkool is niet mogelijk, daar deze laatste oplosbaar is inde onderchlorigzure alcaliën en in salpeterzuur. De digte bruinkool kan slechts verwisseld worden met zekere variëteiten
38