de Arabieren van Algiers en inde Levant, hetwelk vele wetenswaardige bijzonderheden bevat omtrent deze overigens bekende zelfstandigheid.
Haschis of Haschisch is een Arabisch woord , dat zooveel beteekend als „ kruid.” De Arabieren gebruiken, echter het woord Haschis of kruid inde ruimste beteekenis ; zij verstaan er alle planten onder, welker naam hen onbekend is. Tevens zij hier nog vermeld, dat zij onbekend zijn met het gebruik dat wij van de hennep maken; zij verbouwen het gewas alleen om er het middel uitte bereiden dat het onderwerp is dezer mededeeliug. Zij benuttigen echter ook het zaad, doch alleen voor de aanplanting van het gewas als vogelvoeder. De Arabieren bezigen den naam van Haschis, om daarmede de tot poeder gebragte bladeren eener plant aan te duiden, die zij Tékrurie noemen en die geen andere is dan de hennep , Cannabis satioa. Men heeft gemeend, dat de Haschis van een’ Cannabis afkomstig was , welke van de onze verschilde, namelijk van eeno soort welke eigenaardig aan Oostersche landen zou zijn ; het is echter ten gevolge van het onderzoek, dat door onderscheidene geleerde scheikundigen met de Algiersche hennep is genomen, onjuist. Het zijnde bladen van de vrouwelijke plant, welke, nadat zij boven vuur, hetzij op een ijzeren plaat, hetzij op een ander ligehaam gedroogd en daarna ineen meer of minder fijn poeder gebragt zijn geworden, tot het bedoelde praeparaat dienen. Dit poeder nu wordt het werkzame deel eener menigte van praeparaten, welke naar verschillende plaatsen onderscheiden zijn. In Algiers is het onder den naam van Madjoun bekende praeparaat het meest gebruikelijke. Dit bestaat eenvoudig uit het bovengenoemde poeder, dat met honig gemengd en daarmede langer of korter tijd gekookt is, naar de consistentie welke men aan het praeparaat wil geven. Men voegt er dan als specerij eeno zekere hoeveelheid ras-d-hanout bij, een uit verschillende specerijen bestaand poeder, namelijk
21