De regel die wij veelal bij vorming van scheikundige verbindingen gewaar worden , dat vooral dan eene verbinding zal ontstaan, wanneer, bij in aanraking komen van verschdlende stoffen, een onoplosbaar, of bij hoogere temperatuur, een vlugtig ligcbaam kan worden gevormd, sluit toch niet in, dat eene onoplosbare stof, door eenig agens, nimmer in oplosbare verbindingen kan worden omgezet, zoodat de onoplosbare pliospborzure kalk door zoutzuur kan ontleed worden tot oplosbare verbindingen. De scheikunde wijst er meerdere voorbeelden van aan. De ontleding die er plaats heeft bij hooge temperatuur, is geheel inden zin van bovengenoemden regel; immers het niet vlugtige phosphorzuur is in staat het vlugtige zoutzuur bij hoogere temperatuur te verdrijven. Is het verschijnsel, dat ammonia inde verzadigde oplossing een praecipitaat veroorzaakt, een bewijs dat daardoor het oplosmiddel wordt weggenomen? Men denke dat hier niet alleen chlor-calcium aanwezig is, maar ook het zure phosphorzure zout, dat met behulp van ammonia chlorcalcium kan ontleden, zoo als koolzure ammonia dit eveneens doet, derhalve CaO, 2HO, Ph05 + 2 Ca Cl + 2AmO = 3CaO, Ph05 + 2 Am Cl + 2 HO. Hiermede heb ik, zoo ik meen, het gevoelen gestaafd dat, wanneer van oplossen van phosph. calc. tribas. in acid. hydrochloric. gesproken wordt, men niet denke aan eene oplossing inden zin, als dat gewoonlijk wordt begrepen, maar aan eene scheikundige ontleding. In hoe ver wij die uitdrukking moeten opvatten, wanneer gesproken wordt van oplossen, b. v. van chlorzilver of koperoxyd in ammonia of phosphorzure kalk in azijnzuur enz., durf ik hier niet beslissen, iets zekers is mij hierover niet bekend. Ik twijfel echter niet, of naauwkeurlg onderzoek naar zulke feiten, zal de grenzen onzer kennis zeker uitbreiden omtrent de nog zoo duistere vraag: In welk verband staat oplossing tot scheikundige werking?
5