mt voortvloeiende eigenschappen, hun bijzonder en vooral scheikundig karakter. 2°. Er is, in betrekking der hoeveelheid op te lossen stof, eene hoeveelheid oplosmiddel benoodigd, die bij verschillende temperatuur min of meer verandert. Uit deze regelen kunnen wij reeds vooraf vele toestanden vaststellen, waaraan de oplossing van phosph. calcic. tribas. in acid. hydro-chloric. moet beantwoorden, zal het onder de ware oplossingen gerangschikt kunnen worden. Het in water onoplosbare poeder zal in het zuur geheel verdwijnen; het zuur zal door zijne vlugtigheid steeds kunnen worden aangewezen, hetzij door jnwerking op lakmoespapier, hetzij op verdampende ammonia. Door temperatuursverandering zal de hoeveelheid phosphaat, in het zuur opgenomeu , variëren. Door verdampen of neutraliseren van het zuur, moet ook het phosphaat weder in denzelfden toestand teruggebragt worden waarin het oorspronkelijk was, zonder te eeniger tijd zich als een ander ligchaam voor te doen. Toetsen wij thans deze eischeu aan de ondervinding, en wij zullen bij inachtneming van bijzondere omstandigheden tot de volgende resultaten komen: Wij laten het zuur op eene overvloedige hoeveelheid zout bij kookhitte inwerken, tot er niet meer van wordt opgenomen, de vloeistof wordt afgegoten en wij vinden bij bekoelen niets afgezet. Yan eene afgewogen hoeveelheid dezer oplossing wordt het na verdampen achtergeblevene bepaald; wij laten de oplossing bij de gewone temperatuur met anderen phosphorzuren kalk in aanraking gedurende een paar dagen, en vinden nu, door nogmaals een deel der vloeistof af te wegen, tot droog te verdampen enz., geene gewigts-verandering. Hieruit blijkt dat bij hooge of lage temperatuur, zoutzuur van gelijke sterkte evenveel oplost. Dit pleit zeker tegen de meening, deze inwerking als eene oplossing te beschouwen. Thans wordt de oplossing geruimen tijd gekookt en bet

2