warming verloren gegaan, zooals reeds door den reuk waste bespeuren ; van daar dat de hoeveelheden NH3 bij de beschreven proeven tot neutralisatie benoodigd, iets lager uitvallen.) 3. Het praecipitaat, verzameld, zoodra de zure reactie ophoudt, is zuiver Ca» H. (P04)„. 4. Voegt men eene hoeveelheid ammonia liquida bij tot alcalische reactie, dan blijft deze niet zonder invloed op het gevormde Oa2 H2 (P04)2. Naar gelang de hoeveelheid ammonia grooter of kleiner is en de inwerking langer of korter duurt, zal er eene meerdere of mindere hoeveelheid Ca3 (P04)2 gevormd worden. Volledige omzetting geschiedt echter bij de sterk verdunde oplossingen niet, eerst dan, indieu de hoeveelheid ammonia liquida zeer groot, de vloeistof meer geconcentreerd is en de inwerking langer plaats heeft. Bij 11 d. ammonia liquida, die de Pharm. voorschrijft, zal een gedeelte Ca3 H2 (Po)s onveranderd blijven, een ander gedeelte in Ca3 (P04)2 overgaan en het praeparaat zal dus een mengsel van beiden zijn. Het praeparaat der Britsche Pharm. zal, indien men bet praecipitaat dadelijk na zijne vorming afzondert, grootendeels bestaan uit Ca2 II2 (P04)2, voor een klein gedeelte uit Ca3 (P04)2. 5. Indien onze Pharm. als officinaal praeparaat verlangt Ca» H» (P04)2, hetwelk volgens de proeven omtrent de betere oplosbaarheid door den beer S. genomen wenschelijk blijkt, zullen dus niet de woorden: //opdat de zure reactie ophoude” maar bet cijfer achter de ammonia liquida moeten verdwijnen. Ik zou echter in dat geval met den beer S. de bereiding door ontleding van Ca Cl2 met Na2 H P04 wenschelijker achten. Verlangt de Pharm. echter een praeparaat, dat voor een deel uit Ca3 (P04)2 bestaat, dan moet het cijfer blijven en de aanduiding omtrent het ophouden der zure reactie verdwijnen. En nu eindelijk de oorzaak van het verschil tussoben de resultaten van den heer S. en van mij. Ik meen dat het moet gelegen zijn inde hoeveelheid en vooral inde sterkte van het gebezigde chloorwaterstofzuur. Misschien is de volgende veronderstelling gewaagd en ik geef haar gaarne voor eene betere. Zou door het gebruik van de grootere hoeveelheid sterk ohloorwaterstofzuur een gedeelte van het Ca3 (P04)2 niet verder kunnen ontleed zijn .dan tot Ca H4 (P04)2? Ik bouw deze veronderstelling op liet feit, door Berzelius (Lehrbuch 3de Aufiage, IV, hl. 278) en door von Baumbauer (Beknopt Leerboek der onbewerktuigde scheikunde blz. 548) vermeld, dat geconcentreerd zwavelzuur in voldoende hoeveelheid in staat is, om aan het Ca H4 (P04)2 bijna alle kalk te onttrekken ? Zou het geval zich nu niet kunnen voordoen, dat bij het gebruik van het meerdere en sterke chloorwaterstofzuur meer dan 4H Cl in werking treedt en meer chloorcalcium gevormd wordt dan liet schema aangeeft en de vloeistof daardoor zuurder wordt door Ca H, (P04)2 opgelost houdend phospborzuur? Dan zou de bijgevoegde NH3 eerst daarmede amrnoniumhydrophosphaat vormen, hetwelk door de grootere hoeveelheid opgelost Ca Cl2 geheel omgezet wordt tot Ca2 H2 (P04)2. Ik herhaal, dat ik deze opvatting gaarne voor eene betere geef, maar eene bepaalde reden moet er zijn, waarom de heer S. bij het gebruik van 10 deeleu 36 peroentig chloorwaterstofzuur (waarvan 1,14 deel tot verzadiging van de Ca C03 noodig waren) eerst na bijvoeging van 14,2 deeleu 10 percentige ammonia liquida eene zwak aloalische reactie verkreeg, terwijl deze volgens het schema en volgens mijne ondervinding reeds na bijvoeging van nauwelijks 8 deeleu moest ingetreden zijn. BIDARA-LAUT. In N°. 37 van dit Weekblad wijst de Heer Redacteur op het gemak, door het //Plantkundig W oordenboek voor Nederlandsch Indië” enz. aangeboden, tot het erlangen van inlichtingen omtrent Indische geneesmiddelen, en dezer dagen door hem ondervonden, toen Zlid. eene houtsoort werd ter hand gesteld, onder den naam //Bidara-laut”. Het woordenboek leerde, dat dit afkomstig is van eene Zizypbus-soort, beboorende tot de familie Ehamneae. De naam Bidara-laut was mij zeer goed bekend, en daarom bevreemdde mij juist de vermelde botanische afkomst. Immers omstreeks 1860 had ik den bast en het hout vaneen onder dien naam bekend geneesmiddel aan een scheikundig onderzoek onderworpen, en in eerstgenoemden niet onaanzienlijke hoeveelheden Brucine gevonden. Mijne aanteekeniugen hieromtrent komen in hoofdzaak op het navolgende neer; 0,65 gram van den bast, tot een grof poeder gebracht, werden , met water, waarbij een weinig zoutzuur gevoegd was, uitgekookt, gefiltreerd, tot een klein volumen verdampt, aloalisch gemaakt met ammonia (waardoor een vuilgrijs praecipitaat ontstond) en herhaaldelijk geschud met chloroform. Deze laatste afgezonderd, gefiltreerd en verdampt, liet een lichtgeel gekleurd, sterk bitter smakend residu achter, dat geen spoor Strychnine, maar wel eene betrekkelijk groote hoeveelheid Brucine bevatte, blijkens de navolgende reactiën; het was in kokend water voor een klein gedeelte oplosbaar, terwijl aan de vloeistof eene aloalische reactie werd medegedeeld; in alcohol loste het gemakkelijk op, en in alle verhoudingen, moeilijker in chloroform; in aether was ’t
nagenoeg onoplosbaar. De flauw zuur gemaakte' waterige oplossing gaf praecipitaten met de oplossing van iodium en iodetum kalioum, met iodetum kalioo-bydrargyrioum, looizuur, chloor – goud (een overvloedig, oranjegeel gekleurd praeoipitaat) en werd dooreen overvloed van chloorwater rood gekleurd. Een gedeelte van het residu werd door salpeterzuur aanstonds bloedrood, daarna, bij voorzichtige toevoeging van tinchlorure, schoon violet. IJzerchloride bracht geene verandering te weeg; door geconcentreerd zwavelzuur ontstond, na eenig tijdsverloop, eene flauw violette kleur; bij toevoeging van rood bloedloogzout of dichroomzuur kalium werd geene verandering bespeurd. Ten einde te bepalen of ook in het hout Brucine, of eenig ander alcaloïde bevat was, werd 41,5 gram herhaaldelijk met water gekookt, gefiltreerd en het Altraat tot bijna droog verdampt. Dc verdunde- waterige oplossing had eene flauw zure reactie, die veel sterker was na indamping; uit het tot een klein volumen gebracht vocht werd een bruin sediment afgezet. Het uitgekookte hout smaakte nog steeds bitter; 17 pCt. was in oplossing gekomen. Na afscheiding van het harsachlig bezinksel, uit het geconcentreerd waterig afkooksel, werd de heldere vloeistof nader onderzocht, doch tot mijn spijt heb ik mijne verdere aanteekeningen te dien aanzien niet kunnen weêrvinden. Bedrieg ik mij niet, dan is omstreeks het genoemde tijdstip de Bidara-laut te Botterdam meermalen tegen dysenterie aangewend, was hij door den heer apotheker J. Snoep Jr. aldaar verkrijgbaar gesteld en bevindt zich een stuk in het Pharmakologisch kabinet van het Eotterdamsoh departement der Ned. Maatschappij ter bevordering der Pharmacie. Door wijlen mijn vriend, den Heer J. D. Vrijdag Zijnen, werd ik tot bovenstaand scheikundig onderzoek inde gelegenheid gesteld en, als ik mij wel herinner, kleefde ZEd. de meening aan, dat Bidara-laut het hout was van Strychnos Colubrina. Of die meening ’t gevolg was van het scheikundig onderzoek of wel de resultaten hiervan zich baseerden op die uitspraak, aan de pharmacognotisohe kenmerken ontleend, durf ik niet beslissen.— Evenmin kan ik natuurlijk antwoord geven op de vragen of die meening werkelijk gegrond is? of wellicht met „Bidaralaut” verschillende geneesmiddelen bedoeld worden, zoodat hetgeen onder dien naam in het woordenboek voorkomt, een geheel ander product is ? In allen gevalle zal het niet van belang ontbloot zijn, om hetgeen thans als //Bidara-laut” wordt aangeboden eveneens op brucine te onderzoeken en kwam het mij gewenscht voor, wegens de vrij heroïsche werking van dit alcaloïde op het bovenstaande de aandacht te vestigen. Leeuwarden, 16 Januari 1877. Dr. E. A. van der Burg. Na het lezen der mededeeling van Dr. v.d. B. sloeg ik op nieuw het woordenboek bij genoemd artikel op en vond als volgende op Bidara-iaut S. a. Zisyphus Horsfieldii Miq. —b. Zisyphus rufula Miq. de namen: Bidara-pahit M. Strychnos colubrina L. Bidara-patis 8. en M. Strychnos nux vomica. Ik onderwierp vervolgens het mij ter hand gestelde hout, waaraan op sommige plaatsen nog de bast aanwezig was, alles zeer bitter van smaak, aan het door Dr. v.d. B. beschreven onderzoek, namelijk uitkoking met HOI bevattend water, neutralisatie van het ingedampte Altraat met NH3, schudding met chloroform enz. De aanwezigheid van brucine werd door de reactieven salpeterzuur en stannidchloride voldoende bewezen. Het onderzoek op strychnine met K» Cr» 07 en H2 S04 viel negatief uit. Het komt mij dus voor, dat ik dezelfde houtsoort onder handen gehad heb als de heer v. d, B. en dat er met betrekking tot de nomenclatuur van dit heroïsche middel verwarring heerscht. Men verhaalde mij, dat men in Indië bij maagkwalen eeue zekere hoeveelheid van het hout ’s avonds in eene kop met warm water overgiet en inde lucht zet, terwijl men dan des morgens een teug van het aftreksel neemt, na het aangevoerde zeker geen onschuldig middel. Red. E E E AU In N°. 38, blz. 2, kol. 2, laatste regel van den noot der Red. staat: //1,999” moet zijn: //1,996”; blz. 3, kol. 2, regel 4 van boven staat: //Ca3 (PO4)”, moet zijn: //Ca3(PO442.)2. Persoonlijke aangelegenheden. Tot militaire apothekers Iste klasse zijn bevorderd de militaire apothekers 2de klasse W. Wolthuis en D. P. Vermaas. Door den Gouv.-Gener. v. N.-Indië zijn overgeplaatst bij den geneesk. dienst te Atjeh de apoth. 3de kl. S. Bleekrode, bij het hospitaal te Weltevreden de apoth. 2de kl. P. W. Tap, bij het hospitaal te Kedong-Kebo de apoth. 2de kl. W. Poutier.