PHARMACEIJTISCH WEEKBLAD

VOOR NEDERLAND. ONDEE REDACTIE VAN R. J. OPWURDA, Apotheker te Nijmegen.

Dit Blad wordt eiken Zaterdag uitgegeven bij den Boekhandelaar D. B. CENTEN te Amsterdam. Prijs per Jaargang, franco per post, f 4.50.

Alle stukken, welke men in dit Blad wenscht opgenomen te zien, gelieve men franco in te zenden aan den Redacteur te Nijmegen vóór Woensdag.

Prijs der Advertentiën: van 1 tot 6 regels ƒ I—, elke regel meer 15 ets., en 10 ets. voor een N°. van het Blad. Brieven franco.

?e ZONDAG 30 April 1871. I N°- 53‘

Mededeellngen. Ingezonden stukken. DISSOCIATIEVERSCHIJNSELS. 11. *) Bij de dissociatie van waterige oplossingen van ijzerchloride moeten verschillende perioden onderscheiden worden. De eerste bestaat inde min of meer volledige scheiding van ijzerchloride en water in oplosbaar ijzeroxyde van Graham en zoutzuur, volgens de formule; Fe2 Cis + 3 H. O = Fe2 03 + 6 HCI. Deze periode komt bij alle oplossingen voor en is gekenmerkt door de donkere kleur, die de oplossing aanneemt en door de vorming van hydras ferricus onder den invloed van chloornatrium en andere neutrale zouten der alcaliën. Bij sterkere oplossingen (Van 33 tot 4 proc.) heeft bij bekoeling, wanneer de verhitting boven de kooktemperatuur van water niet te sterk is geweest, hereeniging van ijzeroxyde en zoutzuur plaats en herstelt zich de oorspronkelijke kleur onmiddellijk. Bij slappere (van 4 tot 1 proc.) hebben basis en zuur na bekoeling eenigen tijd noodig, alvorens'zij zich weder vereenigen. Bij oplossingen van minder dan 1 proc. gehalte blijven basis en zuur ook na bekoeling gedeeltelijk gescheiden. Bij zeer zwakke oplossingen is de gewone luchttemperatuur voldoende voor de ontleding. Uit de volgende proef blijkt, dat werkelijk oplossingen van ijzerchloride alleen door verwarming in oplosbaar ijzeroxyde van Graham en zoutzuur worden gesplitst. Men brengt in eene kolf ongeveer 1 liter gedistilleerd water aan het koken eu laat daarin, door middel vaneen pipet, eenige C. C. eener oplossing van normaal ijzerchloride druppelen, welke ongeveer 32 proc. van het watervrije zout bevat. Eeeds de eerste droppel kleurt het water duidelijk bruinrood en na toevoeging van meer ijzercldoride-oplossing neemt de vloeistof de donkerroode j kleur aan van eene oplossing van het ijzeroxyde van Graham. Uit de vloeistof ontwijkt een deel van bet zoutzuur (Ook bij verhitting eener zeer verdunde kleurlooze oplossing van ijzerchloride ineen reageerbuisje kan men de bruinwording duidelijk waarnemen.) Na bekoeling behoudt de vloeistof hare kleur en vertoont bijna alle eigenschappen van het oplosbare ijzeroxyde van Graham; zij coaguleert na toevoeging van enkele droppels van oplossingen van neutrale zouten der alcaliën en sterke minerale auren; deze laatste lossen, in groote hoeveelheid toegevoegd, het coagulum weder op; zij coaguleert niet door toevoeging ♦) Vervolg op N°. 51.

van alcohol, rietsuiker-oplossing, wijnsteenzuur en azijnzuur. Alleen door ééne eigenschap onderscheidt zich het door koken verkregen oplosbare ijzeroxyde van datgene wat Graham door dialyse verkreeg. Het eerste namelijk coaguleert niet, het laatste teel door eenige droppels chlöorammonium-oplossing. Eene eenigszins grootere hoeveelheid echter dezer NH4 Cl oplossing doet echter een coagulum in het eerste ontstaan. De reden voor dit verschijnsel is gelegen inde groote aantrekkingskracht, die chlooi ammonium en ijzerchloride tot elkander bezitten. Zij vormen tezamen een dubbelzout van de formule: 4 NH4 Cl, Cl6 -j- 2H2 O. Daar nu inde donkere door koken verkregen oplossing niet al het ijzerchloride in oplosbaar ijzeroxyde en vrij zoutzuur wordt omgezet, zal, bij toevoeging van weinig NH4 Cl, dit laatste zich met het onontrede ijzerchloride tot een dubbelzout verbinden en het bestaan blijven van oplosbaar ijzeroxyde niet verhinderen. Wordt echter NH4 Cl in overvloed tot de gedissocieerde vloeistof gevoegd, dan ontstaat een neerslag van hydras ferricus. Sulphas ammonicus en nitras ammonicus, in zeer kleine hoeveelheden toegevoegd, doen dadelijk zulk een neerslag ontstaan. Chloorkalium, dat evenals chloorammonium een dubbelzout met ijzerchloride vormt, geeft in zeer kleine hoeveelheid geen neerslag van ijzeroxyde, doch eene iets grootere hoeveelheid doet dadelijk een praecipitaat ontstaan. Wordt een mengsel van ijzerchloride en chloornatrium bij kokend water gevoegd, dan heeft voor een oogenblik vorming van oplosbaar ijzeroxyde plaats, doch dit wordt onmiddellijk daarna, onder afscheiding van ijzerhydroxyde, ontleed. Chloorammonium verhindert echter, met chloretum ferricum gemengd, de vorming van oplosbaar ijzeroxyde niet. De heer Krecke heeft verder quantitatief de hoeveelheden oplosbaar ijzeroxyde ten opzichte van het onontlede ijzerchloride bepaald, welke hoeveelheden afhangen van de drie factoren: I°. de concentratie der oplossing, 2°. de temperatuur, 3°. de tijd, gedurende welken de temperatuur op de oplossing heeft ingewerkt. Het zou ons te ver voeren, indien wijde resultaten dezer onderzoekingen wilden opgeven. Wij meenen met het bovenstaande te kunnen volstaan, om onzen lezers met den belangrijken arbeid van Dr. Krecke in kennis te brengen. Er is echter eene zaak, waarop wij nog moeten terugkomen. Uit de verschijnsels, door Dr. K. bij zijne dissociatieproeven waargenomen, heeft hij gemeend van het