Er is maar ééne leemte in ons onderwijs en eerlijkheidshalve moeten wij deze noemen; het is het onderwijs inde Pharmacie; onze geachte Lector, ofschoon vele praktische bekwaamheden bezittende, geeft geene voldoende colleges, doch direct kunnen we hiervoor een excuus opnoemen, want kunnen de professoren al hun tijd en al hunne krachten wijden aan het onderwijs, op hem rust behalve het geven van colleges nog eene taak. ZEd. staat namelijk aan het hoofd der Stads-apotheek, en deze betrekking is in eene stad als Amsterdam niet zoo gemakkelijk goed te vervullen. In ZEds. plaats moest een Hoogleeraar zijn, en waarom kan niet hier even als aan zoovele duitsche universiteiten aan de Pharmacie een hoogleeraarsstoel worden gewijd ? Mocht nog eenmaal deze verandering plaats vinden, dan was onze Amsterdamsche pharmaceutische inrichting nabij the top of perfection. Neen, geachte heer Stark! geen pharmaceutische school behoeft te worden opgericht, de inrichting hier is te goed, dan dat het rijk uitgaven deed voor iets, waarmede weinig of niets zou gewonnen worden. Yerg geene uitgaven van den staat, die niet hoogst noodig zijn; beter ware het, dat het rijk overal subsidiën gaf tot de oprichting van Hoogere Burgerscholen voor meisjes dan voor eene pharmaceutische school, die te Amsterdam zoo goed wordt vertegenwoordigd. Amsterdam, Pharmaceutencorps 30 Januari 1871. berzeliüs. Onmiddellijk na de ontvangst hebben wij gevolg gegeven aan het verzoek der leden van het Amsterdamsche Pharmaceutencorps //Berzeliüs,” om het bovenstaande stuk te plaatsen, waarin wij met het meeste genoegende verdediging en hoogschatting lezen eener inrichting van onderwijs door de kweekelingen zelven. Bij de toezending werd ons tevens eene naamlijst der leeraren aan die inrichting, benevens der leden van het corps //Berzeliüs,” aangeboden, die wij niet ondienstig achten hier te laten volgen.

Professoren: Dr. W. Berlin, Dr. J. W. Gunning, Dr. J. C. Matthes, Dr. C. A. J. A. Oudemans. Lector: E. J. Swartwout. Leden van het corps Berzeliüs. Senaat: A. J. A. de Bosson, Praesident, J. Mebius, Vice-Praesident, D. E. J. de Ligny, Iste Secretaris, Ph. Wolterson, 3e Secretaris, D. G. Brandsma, Thesaurier. Leden: A. J. Blaauw, A. Bochaardt, P. Boon, W. Breyl, B. W. Dwars, W. E. Duker, A. Gerding, P. Houtzager Jzn., D. A. Hoogbruyn, G. Jelgersma, S. S. Hoola van Nooten, E. Nunes, P. J. J. Paling, J. A. Eoelse, A. Sandfos, H. van ’t Sant, M. Dias Santilhano, P. A. E. Schouten, J. W. Schutte, A. li. van Tubergen, E. B. Vechtman, S. W. Visser, G. Zwart. Den Heer K. J, Opwijrda, Eedacteur van het Pharniaceutisch Weekblad. Amice! Ik behoef u waarlijk niet te verzekeren, dat uw correspondentie-artikel (S. te A.) in het laatste nommer van uw Weekblad aan zijn adres is terecht gekomen. Toen het blad mij zaterdag-middag gebracht -werd en ik het, onder mijn werk, even doorsnufielde, zoo als dat met een ouden en welbekenden vriend gaat, met wien men later nog eens op zijn gemak ter neer gaat zitten, kwam mij terstond bij het lezen van hetgeen gij daar neder schreeft, het dispuut gesprek in herinnering,

| dat onder meer andere zaken inde aangename dagen van ons jongste samenzijn ons had bezig gehouden. Ik herinner mij nu levendig, dat ik u gevraagd heb op welken grond gij vroeger in het Weekblad als uw gevoelen hadt medegedeeld, dat de semina colchioi voor de bereiding van den vinum colchicum niet behoefden gestooten te worden, ja dat zelfs ontriedt. Toen reeds waart gij bij de hand met uw autoriteit in deze materie, Pereira, en antwoordde ik u dat hij dan alleen stond, daar alle andere Pharmacopoën het stooten van het zaad voorschreven. Wij lieten die quaestie toen rusten, afgeleid door zoo veel wat ons in die dagen inspande en al onze aandacht overwaardig was, maar nu, Amice, nu vindt gij mij bereid en ga ik, nu gij, nog met Pereira niet tevreden, ook den Engelschen geneesheer Williams er bij haalt, u breedvoerig antwoorden. De zaak verdient wel wat moeite. Vinum en tinctura seminum Colchici toch worden ook nu nog door medici van alle landen als geneesmiddelen bij acute rheumatisme voorgeschreven, ofschoon zij sedert 1763, dat de beroemde Storck de aandacht op de Colchicum autumnale vestigde, reeds inde geneeskunde bekend zijn. De fransohe doctor Eievée, die de therapeutische waarde van de colchicum bestudeerde, verklaarde: //le colchique est pour la goutte ce que le sulfate de quinine est pour les fièvres intermittentes.” Maar buiten dat alles, tegenspraak prikkelt en ik wil trachten, tegen over uw autoriteit, geldende argumenten in het veld te brengen. Weet ge wel, wat mij eigenlijk de vraag, die ik u stelde, op de lippen legde ? Ik zal het u zeggen. Ik bezit onder de utensiliën mijner apotheek ook een koffiemolen. Ja wel, een oud Hollandschen koffiemolen, die mij vóór een tal van jaren, want nu ben ik reeds lang gelukkig ge. noeg dat men het voor mij wil doen, vaak veel werks en zweets gekost heeft, want met dien molen maal ik uitsluitend, neen geen koffieboonen, maar semina colchici, Amice, en behoef ik u nu te zeggen, hoezeer ik opkeek, toen ik daar onverwachts moest lezen, dat ik zoo hard gewerkt had te vergeefs, onnoodig, ja wat meer is, tegen het gebod in. Zie, dat waste erg. Ik keek al mijn Pharmacopoën na, inde eerste plaats onze lijvige Neerlandica, en zie, ’t staat er niet bij dat ze gekneusd moeten worden, maar bedoeld is het zeker. Immers de algemeene voorschriften zeggen het, en bij niet één wijn vindt gij het pulverizeeren of wat anders noodig zij, opgegéven. Gaan wij nu verder en ondervragen inde eerste plaats onze autoriteit voor de Pharmacognosie, Oudemans. In zijn Aanteekeningen, bladz. 43, {lees ik; //zal men eenig praeparaat van de semina colohici vervaardigen, dan dienen zij eerst fijngestooten te ■ worden”, enz. In Wiggers, vertaald door Dr. Coster, //de dunne lederachtige zaadrok omgeeft een witte, zeer olieaohtige kern, die haar geheel opvult.” En nu de verj schillende Pharmacopoën. De Pruissische: grof gepoe! derde Tijdloozen zaden. De Zwitsersche: gestooten Tijdloozen zaden. De Eussische: gestooten Tijdloozen zaden. En inde Pharmacopoën Suecica Editio septima (1869) lees ik bij Tinctura colchici (de Yinum is niet opgenomen): , E. Seminum Colchioi optime contusorum et per crihrum trajectorum etc. Zie, dat zegt nu nog al wat, niet waar? Williams schrijft ook, zoo vervolgt gij, de bereiding met het gekneusde zaad is troebel en walgelijk en er ontstaat spoedig een bezinksel. Ik moet u zeggen, ik zag het nimmer; mijn colchicum-wijn behoort tot de praeparaten, die ik immer met voorliefde in handen neem. Ik gebruik Spaanschen wijn, geen Malaga maar daarover