PHARMACELTISCH WEEKBLAD YOOR NEDERLAND. ONDER REDACTIE VAN R. J. OPWURDA, Apotheker te Nijmegen.
Dit Blad wordt eiken Zaterdag uitgegeven bij den Boekhan- – delaar D. B. CENTEN te Amsterdam. Prijs per franco per post, ƒ 4.50.
| Alle stukken, welke men in dit Blad wenscht opgenomen te ■ zien, gelieve men franco in te zenden aan den Redacteur ) te Nijmegen, vóór Woensdag.
Prijs der Advertentiën: van 1 tot 6 regels ƒ I.—, elke regel meer 15 ets., behalve 45 ets. voor Zegelrecht en een N°. van het Blad. Brieven franco. Jaargang'. ZONDAG 10 Mei 1869. | N°- 3-
De Uitgever verzoekt de Advertenties uitsluitend aan < zijn adres (D. B. CENTEN, Eokin, Amsterdam) te wil- < ten zenden, uiterlijk Vrijdagavond, om mogelijk te maken, . dat zij in het nommer der hopende week worden opgenomen. Mededeclingen. Ingebonden stukken. RAPPORT BETREFFENDE DB GENEESKUNDIGE WETTEN. I. Door de Nederl. Maatschappij ter bevordering der Pharmaoie was 1.1. jaar eene Commissie benoemd, om de Wet op de artsenijbereidkunst aan een nauwkeurig onderzoek te onderwerpen en hare bevindingen aan het Hoofdbestuur mede te deelen. De Commissie, bestaande uit de heeren G. H. Hoorn, J. Polak en G. Duffer Blom, heeft thans rapport uitgebracht, hetwelk is opgenomen inde Berichten der Maatschappij. Zij heeft gemeend haar mandaat eenigszins ruim te moeten opvatten en //ofschoon Wet IV de spil was // en ook moest zijn, waarom zich hare bemoeiingen be// hoorden aan te sluiten, gemeend enkele opmerkingen, //die hun bij het doorlezeii van de voorafgaande wetten // van Juni 1865 onwillekeurig voor den geest kwamen, aan // de aandacht van het Bestuur niet te mogen onthouden.” Met genoegen hebben wij van de resultaten van den arbeid der Commissie kennis genomen. Een aantal punten is door ons meermalen in dit Weekblad besproken. Wij hebben het echter niet ongepast gerekend, de door de Commissie aangehaalde bijzonderheden met onze lezers gezamenlijk door te gaan, en wij vertrouwen, dat onze vrijmoedige opmerkingen genoemde Commissie niet ongevallig zullen zijn. Wij volgen daartoe het rapport op den voet. Wet I, art. 13, al. 4. //Het ware wenschelijk, dat // deze alinea in meer algemeenen zin gesteld werd; in //dien geest namelijk, dat in geen geval eenig fabrikant // of leverancier van geneesmiddelen aan geneeskundigen // of apothekers hier te lande, lid zou kunnen uitmaken // van eene Commissie voor de winkel-inspectie” {Rapport j der Commissie). Wij herinneren ons, dat indertijd dooreen rechtsgeleerd lid deze alinea geacht werd de bedoelde algemeene j strekking te kunnen hebben. Zulks is echter ons gevoelen niet. Zooals het artikel daar staat, slaat de éde al. enkel op hervisitatie. Alzoo was ook het oordeel van den heer Idzerda omtrent den zin van art. 13 (Zie Opwijrda, Geneesk. wetten, pag. 208), een oordeel, hetwelk door den Minister niet werd weêrsproken. Met de Commissie achten wij het echter wenschelijk,
dat de alinea in meer algemeenen zin gesteld werd. Bij de teedere zaak der visitatie, waar men met zooveel //prikkelbaarheid” te doen heeft, moest zelfs de schijn vermeden worden, dat een visiteerend lid, door de leverantie van geneesmiddelen, aan den een boven den anderen verplichtingen heeft. De handelaar moet in het visiteerend lid geheel ondergaan en, hoewel wij gaarne willen gelooven, dat zulks mogelijk is, zoo kan de zaak toch tot moeilijkheden aanleiding geven. Wet 11, art. 8. //De ondervinding van de laatste Jazz ren heeft thans genoegzaam geleerd, dat het examen //voor hulp-apotheker voor de meeste candidaten veel te // omvattend is, om in één examen te worden afgelegd. //De talrijkheid en de uiteenloopendheid der vakken, // waarover dit examen loopt, en __ de grondige studie, die //er voor gevorderd wordt, maken het zeer wensohelijk, // dat art. 8 in tweeën gesplitst worde en wel I°. ineen //litterarisch gedeelte, met inbegrip van stel- en wiskunst //en 2°. ineen natuurkundig gedeelte, omvattende alle //andere inde Wet vermelde vakken.” ('Rapport enz.) Wij achten deze splitsing niet noqdzakelijk. Een candidaat, die met vrucht de natuurkundige gedeelten van het examen wil beoefenen, moet niet alleen genoegzaam elementair onderlicht genoten en daarin voldoende vorderingen gemaakt hebben, maar deze vakken ook tijdens zijne overige studie bijhouden. Het zal hem dus niet moeilijk vallen, om, zooals er inde Wet staat, //aan //de commissie voor dit examen voldoende bewijzen te //leveren van de kennis der Nederlandsche, Latijnsche, // Fransche en Hoogduitsohe talen en van de wis- on stel//kunst, voor zoo ver noodig tot beoefening der natuur| // kundige wetenschappen.” De wis- en stelkunst is gewoonlijk het struikelblok, maar wij vragen, hoe kan men met vrucht de natuurkundige wetenschappen beoefenen, indien men wis- en stelkunst mist of verwaarloost.? De commissie der Maatschappij kan bovendien niet verlangen, dat verder gegaan wordt dan bij het natuurkundig examen der geneeskundigen geschiedt. Dit examen is gesplitst, doch slechts voor de tijdruimte vanéénjaar. Zoo kan het immers nu reeds bij de tegenwoordige re| dactie van art. 8 ook voor de hulp-apothekers geschieden. Er staat: //voldoende bewijzen geven aan de com//missie van dit examen.” De examen-commissie wordt voor een jaar benoemd. Heeft een candidaat in het voorjaar voldoende bewijzen gegeven van kennis in het litterarisch gedeelte, maar wordt hij voor het natuurkundig gedeelte afgewezen of gevoelt hij zich bezwaard inde voorjaarszitting in het natuurkundig gedeelte exa-