verschillende geneeskrachtige planten , zonder daarbij «enige plant of afbeelding voor zich te hebben. Daarna lVerden hun , ter herkenning , een aantal planten in gedoogden toestand en bovendien de afbeelding van vele anderen voorgelegd. De tijd van het jaar immers maakte Wet doenlijk planten in levenden toestand ter herkenning
yoor te leggen. Inzonderheid werd hierbij gevraagd naar de onderscheidingskenmerken van gewassen, die bij de mzameling met elkander kunnen verwisseld worden. De uitslag van dit gedeelte van het examen was bij elk der drie candidaten vrij voldoende. Vervolgens werd overgegaan tot bet examen in artserijkennis {b). Dit woord werd geïnterpreteerd als artsenijwaren-kennis of pharmakognosie , en mitsdien bepaalde zich ook het onderzoek tot dein de Pharmacopoea Neerlandica opgenomen ruwe artsenijstoffen. De meesten daarvan werden aan de candidaten ter herkenning voorgelegd; van verschillende dier stoffen waren onderscheidene handelssoorten aanwezig. Hierbij werd gevraagd naar de afstamming , het vaderland , de eigenaardigheden van bouw en scheikundige zamenstelling, de aanwending tot officinale bereidingen en de mogelijke verwisselingen. Een mengsel van verschillende kruiden , zooals zij in apotheken Plegen voorhanden te zijn , werd aan de candidaten ter herkenning voorgelegd en eindelijk werd dooreen hun opgedragen onderzoek vaneen poedervormige , opzettelijk vervalschte stof, hunne geschiktheid voor mikroskopisohe Waarnemingen getoetst. Alle drie candidaten gaven blijken met ijver en oordeel ook de artsenij waren-kennis te hebben bestudeerd. Het examen wat aangaat de artsenijbereidkunde en scheikundige analyse liep over de chemische en zoogenoemde Galenische praeparaten, hunne bereiding, de kenmerken hunner zuiverheid en over de bepaling van hun gehalte; waarbij de Pharmacopoea Neerlandica voornamelijk diende als uitgangspunt; over den gang der qualitative analyse; over de quantitative bepaling van sommige stoffen ; en over de onderscheiding en opsporing van vergiften, waarbij door de examinatoren inzonderheid gelet werd op de schriftelijke antwoorden , die de candidaten gegeven hadden op de hun voorgeiegde vraag, eu op de verslagen , die zij hadden opgemaakt van hunne scheikundige onderzoekingen. (Staatscourant van Donderdag 25 Eebruarij.)
Met den uitslag van het examen inde arlsenijbereidleunde kan de commissie genoegen nemen, hoewel zij over het geheel duidelijker inzigt zou hebben gewenscht in sommige meer speciale punten en in het algemeen meer bedrevenheid en bekwaamheid in kritische beoordeeling van de voorschriften der Pharmacopoea Neerlandica. Het examen inde scheikundige analyse, ook met het oog op het schriftelijk werk der candidaten , liet bij één hunner nog al iets te wenschen over, terwijl een ander, overigens vrij goed geoefend inde praktijk en theorie van de chemische analyse , tot bevreemding der commissie , weinig bleek bekend te zijn met de analyse in hare toepassing op onderzoek van drinkwater, urine en melk, welke voorwerpen den apotheker toch zoo dikwijls tot onderzoek worden aangeboden. Hoewel blijkens het voorafgaande , het oordeel van de commissie over elk der drie candidaten niet even gunstig kon zijn, heeft zij gemeend geene vrijheid te hebben, om een hunner af te wijzen , en is het haar aangenaam aan Uwe Excellentie te kunnen mededeelen, dat zij hun, en wel met name aan JP. C. Plugge van Middelburg, C. H. N. Smits van Deventer en W. J. H. H. van Veerssen van Leiden , de acte van bevoegdheid als apotheker heeft uitgereikt, nadat zij in handen van den voorzitter den bij de wet gevorderden eed hadden afgelegd. De commissie is hiermede aan het einde gekomen van de haar opgelegde taak. Met het oog op de ondervinding door haar opgedaan, acht de commissie zich verpligt den wensch uitte spreken , dat de hulp-apothekers den practisehen arbeid in apotheken toch niet verzuimen ter wille van hunne overige studiën. Zij veroorlooft zich nog de vrijheid aan Uwe Excellentie in overweging te geven, ook dit verslag openbaar te willen maken. Leiden, 13 Eebruarij 1869. De Commissie voornoemd : A. H. van der Boon Mesch , Voorzitter. C. J. E. Bretel de la Bivière, Secretaris.
Gedrukt bij H. C. A. Thieme, te Nijmegen.