B IJ B L A D TOT HET PÏÏARMACEÜTISCÏÏ WEEKBLAD van 30 Augustus 1868, 10. 18.

VERSLAGEN DER COMMISSIEN in 1868 belast met het afnemen der examens van leerlingapotheker. Aan Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken. De Commissie, bij beschikking van 31 Mei 1868 , n° 19, 9de afdeeling, benoemd tot het afnemen van examens ter verkrijging van eene acte van bevoegdheid als leerling-apotheker, heeft de eer Uwer Excellentie hierbij verslag te doen van hare werkzaamheden. De Commissie bestond uit de heeren dr. L. J. Egeling, inspecteur voor het geneeskundig staatstoezigt voor de provincie Zuid-Holland, voorzitter; O. Y. van Valkenburg en J. C. Th. Vigeliüs Wz., leden; G. de Man en L. H. Weijer , plaatsvervangende leden. In eene bijeenkomst, waaraan ook de plaatsvervangende leden deel namen, werd de wijze vastgesteld, waarop de examens zouden worden afgenomen en besloten het programma te volgen, door de Commissie van hetjaar 1866 ontworpen, met inachtneming der ministeriele beschikking van 31 Mei 1867, n°. 365 , omtrent* de latijnsche taal. Er hadden zich 26 candidaten , waaronder eene vrouwelijke , aangemeld. Een hunner berigtte vóór den aanvang der examens, dat hij van zijn voornemen had afgezien ; een ander werd door ongesteldheid verhinderd examen af te loggen. De examens werden van den 7den tot den lldeu en den 13den Julij gehouden; dagelijks werden vier candidaten geëxamineerd. De uitkomsten van het examen waren de volgende: Nederlandsche taal. Over het geheel voldeden de geëxamineerden vrij goed aan de gestelde eischen ; vier hunner echter ter naauwernood. De opstellen over onderwerpen waarmede de candidaten geacht moesten worden bekend te zijn , leverden het bewijs dat zij hunne gedachten in schrift konden uitdrukken en bekend waren met de beginselen der Nederlandsche taal. Latijnsche taal. De kennis der latijnsche taal was bij de meeste candidaten uiterst gering. Naauwelijks een enkele kon geheel zonder fout latijnsche woorden verbuigen. Bij hen, die vrij goed recepten lazen, bleek dit veelal het gevolg te zijn van zekere dressuur, zoodat dit niet een „oordeelkundig” lezen kon genoemd worden. Gemis aan de kennis der allereerste beginselen van de atijnsche taal was bij acht der afgewezenen eene der Iredenen , waarom zij niet slaagden in het examen.

Rekenkunde. Dit gedeelte van het examen was met de latijnsche taal het minst bevredigende. De opgegeven eenvoudige voorstellen , waarbij ook somtijds de kennis der gewone en tiendeelige breuken vereischt werd, werden door vele der candidaten niet behoorlijk uitgewerkt; bij enkelen bleek het, dat zij zelfs niet in staat waren tot de allereenvoudigste bewerkingen. Te geringe kennis der rekenkunde werkte ook acht malen tot aanwijzing mede. Kennis der geneesmiddelen. Dit onderzoek leverde het bewijs, dat de meeste candidaten zich met vrucht op de kennis der geneesmiddelen hadden toegelegd. De voorgelegde simplicia werden over het algemeen vrij goed herkend. Vele kenden de synonimen en wisten enkele geneesmiddelen nader te omsohrijven. Geschiktheid tot het gereed maken van recepten. Dit onderzoek had plaats inde gemeente-apotheek daartoe door het collegia van inspecteren beschikbaar gesteld. Elke candidaat kreeg twee voorschriften ter bereiding. De uitkomst van dit onderzoek was over het geheel bevredigend en leverde liet bewijs , dat bijna alle candidaten in deze voldoende geschiktheid bezaten en zich op doelmatige wijze van hunne taak kweten. Aan 15 van de 24 geëxamineerden werd eene acte van bevoegdheid toegereikt, te weten aan : Mejafvrouw A. M. Tobbe, en de heeren W. Breyl , W. E. Hammes, J. Heynis, W. W. H. Kummer, J. Langebaerd Jr., D. B. Liedermooy ,A. B. Pastoor, P. H. Eeijers, J, Th. B. van der Eoest, J. F. Eoost ,G. C. Smilh , A. van Stappershoef, A. Visser en E. W. Wolff. Namens de Commissie , Egeling , Voorzitter. J. G. Th. Vigeliüs , Secretaris. Aan den heer Minister van Binnenlandsche Zaken. De Commissie, overeenkomstig art. 14 der wet van 1 Junij 1865 (Staatsblad n°, 59) benoemd bij beschikking van den Sisten Mei jl., n°. 19 , 9de afdeeling, tot het afnemen van examen ter verkrijging eener acte van bevoegdheid als leerling-apotheker, welke Commissie hare zittingen zoude houden te Middelburg den ISden dezer en volgende dagen, heeft de eer aan Uwe Excellentie het navolgend verslag omtrent hare verrigtingen en den uitslag van haar onderzoek aan te bieden. De Commissie bestond uit de heeren : dr. Adr. A. Fokker, als voorzitter ; P. M. de Ligny , apotheker te Middelburg ; en S. G. Nauta van der Grijp, apotheker te Zierikzee;