werd mij door het Hoofdbestuur te kennen gegeven, dat de der Maatschappij zeer veel te elk men zich diens volgens verplicht achtjfe deze niet \epd*>,i ’le doen- plaats hebben door den voor wetenschappelijke Fharmade deze berichten sedert eenige ja-

ren zijn&eregWoegA/^ Aange:Mïl¥‘4fe*‘d’egegrondheid daarvan inzag en mede ontevreden ben over de uitgave van het gemelde tijdschrift, heb ik , na herhaalden doch vergeefsohen aandrang tot verbetering, mijne betrekking als Redacteur daarvan opgezegd en de redactie aanvaard vaneen dooide Gebroeders van Cleef te ’sGravenhage uitte geven nieuw tijdschrift, getiteld: Nieuw Tijdschrift voor de Pharmacie in Nederland. Dit Tijdschrift zal, te beginnen met 1 Januari 1868 verschijnen in maandelijksche afleveringen van minstens 2 vel druks in B°. met omslag , en zal bij inteekening / 4 kosten. Met vernieuwden ijver zal ik voortgaan , zooals ik dit reeds circa 30 jaren gedaan heb, in dit nieuwe tijdschrift alles bijeen te brengen , wat belangrijk is op het gebied van Chemie en Pharmacie , terwijl de naara der Uitgevers een voldoende waarborg is voor eene nette uitvoering. Het Hoofdbestuur van de Ned. Maatschappij ter bevordering der Pharmacie heeft al aanstond» van zijne belangstelling in het Tijdschrift doen blijken , door daaraan toe te voegen de uitgave van de berichten der Maatschappij , met de bepaling tevens, dat de leden der Maatschappij kunnen inteekenen voor slechts 2/3 van den gewonen prijs. Ik vlei mij, dat ook de leden der Maatschappij evenals allen die belangstellen inde Pharmacie, deze nieuwe uitgave zullen toejuichen en spoedig van hunne belangstelling zullen doen blijken door haar met hunne inteekening te vereeren. Doch niet slechts op ondersteuning, maar ook op medewerking door het inzenden van mededeelingen van wetenschappelijken aard , zal ik steeds den hoogsten prijs stellen , waartoe ik mij dringend blijfaanbevelen. Rotterdam 3 Juli 1867. P. J. Haaxman. Uittreksels uit binnen- en buitenlandsche tijdschriften. Voor het onderzoek van sulphas chinicus op cbinidine enz. beveelt Stoddart de twee volgende methoden aan: In eene sluitbare glazen buis brengt men 0,6 gram van het verdachte zout, lost in 0,5 gram zwavelzuur, vooraf met 3 gram water verdund , op , en voegt bij de verkregene oplossing 7,5 gram aether , 0,18 gram alcohol en 3 gram eener sodaloog van omstreeks 8 procent. Na vlijtig omschudden laat men het mengsel 13 uren rustig staan. Is chiuidine, cinchonine of cinchonidine aanwezig, dan worden zij op de plaats, waar zich de aetherlaag afscheidt, vereenigd gevonden, het chinidine als eene olieaohtige laag, het cinchonidine daarentegen kristallijn.

De tweede methode bestaat in het microscopisch onderzoek van den kristallijnen neerslag, die eene oplossing van zwavelcyaanpotassium (10 gram in 45 gram water) in eene verzadigde en neutrale oplossing van het te ononderzoeken chininesulfaat voortbrengt. Graphiet wordt volgens Winkler gezuiverd door hem tot fijn poeder gebracht te vermengen met een mengsel van gelijke deelen zwavel en koolzure soda. Men neemt hiervan 100 a 300 deelen op 100 deelen graphiet naar den graad van onzuiverheid, brengt alles tot de zwakke roodgloeihitte, totdat de blauwe zwavelvlam , die ontwijkt , door eene gele vervangen is. Na bekoeling wordt het praeparaat met kokend water behandeld , vervolgens nogmaals door afgieting afgewasschen , eindelijk met verdund zoutzuur gedigereerd. De graphiet wordt hierbij zeer fijn verdeeld en bezinkt slechts moeilijk, hetwelk wordt verholpen door afwassching met eene oplossing van chloorammonium. Aldus gezuiverde graphiet laat na verbranding slechts een klein overschot van kiezelzuur, hetwelk men kan wegnemen door hem te koken met sodaloog en eindelijk af te wasschen. Om de dampkringslucht op een gehalte aan jodium te onderzoeken, leidt Nadler haar door sodaloog, brengt de soda vervolgens over in koolzuur zout, verdampt tot droogwordens en trekt uit met wijngeest. De hierbij , benevens joodsodium, gevormde joodzure soda lost wel is waar moeilijk en langzaam in wijngeest op, maar is toch nog oplosbaar genoeg, om bij de geringe hoeveelheid, waarin zij gevormd wordt, niet terug te blijven.— Bij het onderzoek van organische stoffen op jodium vermengt of bevochtigt Nadler ze door en door met sodaloog , droogt in en verkoolt in kleine hoeveelheden in porseleinen of platinakroezen, maar zorgt hierbij, dat de temperatuur niet veel hooger stijgt, dan tot verkoling noodig is, omdat het joodsodium bij eene zeer sterke hitte vervluchtigt. Als het meest werkzame middel tot het vrijmaken van het jodium wordt door Nadler en Buchiier het ijzerchloride aangegeven. De vloeistof, welke men op jodium onderzoeken wil , wordt eerst tot op weinige C. C. geconcentreerd en dan in eene gewone reageerbuis (omstreeks 13 Cm. lang en van 1 Cm. diameter) met zoutzuur zuur gemaakt en na bijvoeging van eenige droppels ijzerchloride voorzichtig en onder omschudden tot nabij het kookpunt verhit, nadat vooraf de monding der reageerbuis met een wit papier, met versche ‘stijfselpap bestreken , is bedekt. Het vrijgeworden jodium kleurt de vochtige stijfselpap blauw of bij eene hoogst geringe hoeveelheid rozerood. Op deze wijze kan jodium nog in eene 250.000 malige verdunning worden aangewezen. Nadat Tessié du Mothay en Maréchal het waterstofperoxyde als uitstekend bleekmiddel hebben leeren kennen , zochten zij eene methode voor eene goedkoope bereiding van het baryumperoxyde, dat voor de afscheiding van het waterstofperoxyde benoodigd is. Zij verhitten daartoe ineen vlamoven een mengsel van koolzure baryt