geele, phylloxanthine genoemd. Hij scheidde het chlorophyl in deze 3 kleurstoffen door het te behandelen met een mengsel van chloorwaterstofzuur en aether, waarbij het chloorwaterstofzuur de blauwe, de aether de geele kleurstof opnam. Hij heeft thans nieuwe bijzonderheden omtrent deze twee zelfstandigheden medegedeeld. Bij de overtuiging, dat hij door het bovengenoemde mengsel phyllocyanine en phylloxanthine niet zuiver verkregen had en bij de onmogelijkheid, om ze op deze wijze verder te zuiveren, sloeg hij een anderen weg in. Hij behandelde het chlorophyl met verschillende basen, waarbij hij het beste resultaat met baryt verkreeg. Nadat hij chlorophyl gedurende eenigen tijd met baryt gekookt had, bleek het gescheiden te zijns in phylloxanthine, dat, onoplosbaar in water zijnde, praeoipiteerde, te gelijk met een onoplosbaar barytzout, hetwelk het tweede lichaam bevatte, dat derhalve als een zuur kon beschouwd worden , waaraan Brémy den naam van acide phyllocyanique geeft. Uit dit vermengde praecipitaat werd het phylloxanthine door alcohol opgenomen, waarin het tot eene geele vloeistof oploste, die na verdamping van den alcohol in kristallen aanschoot. De phyllocyaninezure baryt, na de behandeling met den alcohol teruggebleven, werd met zwavelzuur behandeld, waardoor het in alcohol en aether oplosbare phyllocyaninezuur werd afgescheiden. Brémy beschouwt diensvolgens het chlorophyl als eene eigenaardige soort van gekleurd vet, hetwelk door basen eene gelijksoortige ontleding ondergaat als het gewone vet, namelijk eene verzeeping, waarbij het phylloxanthine of geele lichaam het glycerine, het phyllocyaninezuur ot de blauwe zelfstandigheid het vetzuur voorstelt. Het chlorophyl zal dan zijn phyllocyaninezuur phylloxanthine.

l Nu was Prémy in staat de zuiver afgescheidene lichamen nader te onderzoeken. Het phylloxanthine is eene neutrale zelfstandigheid, onoplosbaar in water, oplosbaar in alcohol en aether. Het kristalliseert nu eens in geele plaatjes, dan weder in roodaohtige prismen, die in voorkomen op bichromas kalicus gelijken. Het heeft een zeer sterk kleurend vermogen en verkrijgt door geconcentreerd zwavelzuur eene prachtige blauwe tint, waardoor het onderscheiden is van de kleurstof, die in de meeste geele bloemen voorkomt, welke door zwavelzuur in rood verandert. Het phyllocyaninezuur is oplosbaar in water , alcohol en aether en verleent aan deze vloeistoffen eene olijfkleur, waarvan de weerschijn dikwijls rood of violet is. Al zijne zouten zijn bruin of groen; de alcalische zouten zijn alleen oplosbaar in water. In zwavelzuur en chloorwaterstofzuur lost het op, naar de mate van de concentratie der zuren, met eene groene, roodachtige, violette of zeer' fraaie blauwe kleur. Deze oplossingen ondergaan in hare kleur even groote afwisselingen als het cameleon minerale; eene overmaat van water ontleedt ze en slaat het phyllocyaninezuur neer. Deze verschillende afwisselingen in kleur geven eene waarschijnlijke verklaring van de verschillende wijzigingen, die .het chlorophyl tijdens de vegetatie ondergaat. —-

Benvenuti van Modena geeft eene beschrijving van de verwoestingen, die de verschillende soorten der parasietplant, Cuscuta ,de planten doet ondergaan , waarop zij zich vestigt. De Cuscuta heeft zeer kleine zaden , die echter te zwaar zijn, om door den wind te worden medegenomen. Zij blijven lang inden grond bewaard en de sterkste koude kan hun kiemvermogen niet vernietigen. De wortel der Cuscuta is weinig ontwikkeld, zij mist de organen voor eene directe voeding uit den grond. Zij hecht zich vast door middel vaneen zuigorgaan of eene schijfvormige verdikking, vanwaar eene verlenging uitgaat, die zich in onmiddellijk verband stelt met het vaatstelsel van de aangetaste plant. Losgegane en verdroogde gedeelten van Cuscuta leven nog eenige dagen , gedurende welke de wind ze kan overbrengen op eene plant, waar zij weldra op nieuw begint te groeien en hare zuigorganen vast te hechten , want deze parasiet schikt zich op alle gekweekte of wilde planten. Heeft zij zich daarop vastgehecht, dan brengt hare snelle ontwikkeling haar weldra overeen geheel veld. Een veld van klaver of aspersies , waarop zij zich gevestigd heeft, vertoont binnen weinige dagen geheel naakte plaatsen, alsof er vuur is overgegaan. De schrijver spoort dus tot den ijverigsten kampstrijd aan tegen deze parasiet, wanneer hare beginsels worden waargenomen. Het is niet genoegzaam de parasiet af te rukken, want verzuimde of op den grond gevallene overblijfselen zouden zich weldra weder ontwikkelen. Hij raadt aan de gedeelten van den grond, waarop de Cuscuta gehuisvest heeft, in geen drie jaren te bewerken noch te beploegen , maar er schapen op te drijven, om alle planten vóór haar bloei te doen afgrazen. Ook kan men de aangedane deelen zoo dicht mogelijk bij den grond gedurende '3 jaren afmaaien en het produkt dezer bewerkingen verbranden . 0f wel op den grond zelven vuur aanbrengen. Dr. Cizancourt neemt twee allotropiscJte toestanden van het ijzer aan, namelijk het ferrosum als het metaal der mineralen van het projoxyde en het ferricum ais het metaal der mineralen van het peroxyde. Het zuivere ferrosum is het metaal, dat men verkrijgt door enkelvoudig-chloonjzer (chloretum ferrosum) door hydrogenium te ontleden. Het witte kristallijne gietijzer , hetwelk de mineralen van protoxyde, voornamelijk de carbonates geven, is er de industriëele type van. Het ferrosum gaat spoedig in het ferricum over. Het levert ook staal en smeedijzer; maar zoolang het niet tot den staat van verbrand ijzer is overgegaan, kenmerkt het zich dooide eigenschap om door de bekende metallurgische reacties van ijzer in staal en van staal in wit kristallijn gietijzer te kunnen worden overgebracht. Het ferricum is het metaal, hetwelk men uit de mineralen van peroxyde afscheidt. Het kan alleen niet inden staat van staal overgaan. Zijn voornaam kenmerk is zijne smeedbaarheid, die het niet verliest dan bij het bereiken van zijn laatsten vorm, dien van verbrand ijzer. De magneetsteen (Ee3o4) zal beide soorten van ijzer bevatten; en dewijl