Eindelijk, waarom zou niet de allopathische arts dezelfde vrijheid erlangen? Maar wat werd er dan van de uitoefening der geneeskunde?

Wij meenen te hebben aangetoond dat het uitreiken van geneesmiddelen door de Hooioëopathische artsen strijdig is met de rigtige uitoefening der geneeskunde, geen waarborg geeft voor de deugd der geneesmiddelen en de juistheid waarmede de voorschriften moeten gereed gemaakt worden; dat de apotheker,' ook volgens de handelwijze van den Homoëopathisohen arts Kallknbach en naar het medegedeelde inde Homoëopathische Pharmacopoea van Gruner, niet alleen bekwaam, maar boven allen bevoegd is, de geneesmiddelen te bereiden en uit te reiken, en eindelijk, dat het aandringen op meer genoemde vrijheid, tot vermoedens aanleiding geven kan, die voor de Homoëopathie niet vereerend zijn. Wij wenschen dan om alle deze redenen, ook om de Homoëopathie en derzelver dienaren en voorstanders, dat het verzoek van de ütrechtsche en Kotterdamsche Homoëopathische artsen, in geen aanmerking komen zal. 1859. O. M. van Dijk. Wij voegen nog hierbij eene mededeeling uit de Pharmac. Zeitung van 29 November, namelijk dat de Kegeering en Landdag van het vorstendom Schwarzburg-Sondershausen er anders over gedacht hebben. Aldaar is namelijk de vorige maand een wet uitgevaardigd , waarbij aan de homoëopathische geneesheeren het zelf dispenseeren aan hunne eigene patiënten („ lediglich au diese und nur unentgeltlioh”) veroorloofd wordt. Het vreemde verschijnsel heeft zich echter reeds in dit landje voorgedaan, dat, kort nadat de Landdag deze wet, waarbij de apotheker zoozeer in zijn recht verkort en zijne kunde gewantrouwd wordt, aannam (9 November), de „Hof buohhandlung” van Eupel te Sondershauseu, in het Frankfurter Journal van 19 November eene uitgebreide annonce plaatste, waarin zij de tincturen en globulen , volgens de homoöpatisohe huis- en zak-apotheek van Dr. Günther uiterst nauwgezet bereid, in elegante étuis enz. te verkoop aanbood! Red. Over de inwerking van Phenylzuur op Curare en Strychnine in oplossing. Wanneer men eene waterige oplossing van curare met eenige droppels phenylzuur schudt, verkrijgt men eene soort van emulsie. Brengt men van deze oplossing een weinig onder de huid vaneen konijn , zoo ziet men bijna geene werking , zelfs wanneer de dosis sterk genoeg was, om den dood van het dier te veroorzaken; echter eene behandeling der emulsie met aether toont aan , dat het curare door phenylzuur niet vernietigd is geworden, want na verwijdering der aetherische oplossing, welke het phenylzuur bevat, bezit het overschot wederom alle vergiftige eigenschappen van het curare. Overigens is ook het phenylzuur geen tegengift voor het curare, want wanneer men beide zelfstandigheden na elkander, eerst het phenylzuur en daarna het

curare toedient, zoo verliest de vergiftige werking niets van hare hevigheid, integendeel, de uitwerkingen van het phenylzuur en het curare worden nog heviger. Filtreert men de bovengenoemde emulsie, zoo verkrijgt men eene heldere vloeistof, welke met aether behandeld geene vergiftige werking vertoont; het op het filtrum achtergeblevene gedeelte echter voorzichtig gedroogd, vertoont de physiologische actie van het curare. Hieruit volgt, dat het phenylzuur het curare in eene waterige oplossing slechts suspendeert, zonder het te vernietigen. Het verhindert de absorptie van het vergift door het cellenweefsel of vertraagt haar zoodanig, dat er niet genoeg in het organisme kan dringen, om den dood te veroorzaken. Op strychnine werkt het phenylzuur volkomen hetzelfde. Behandelt men eene oplossing van strychnine in zoutzuur met phenylzuur zoo verkrijgt men insgelijks eene emulsie, welks vloeibaar gedeelte door affiltreeren en na verwijdering van het phenylzuur door middel van aether niet vergiftig is. Wanneer men zooveel van de emulsie, dat daarin 0,003 grein zoutzuur strychnine bevat is, onder de huid vaneen konijn brengt, zoo vertoonen zich na 15 minuten bij het dier eenige zwakke verschijnsels, terwijl 0,0015 gr. van hetzelfde zout voldoende zijn, om het dier iu 7—B minuten te dooden. T. Antwoord op de vraag in No. 39. Waarop ziet hij Acid. Hydrosulphur. aqua solutum de reactie met acid. hydrochloricum ? Hoewel er weinig grond bestaat voor het vermoeden, dat onontleed zwavelijzer zou kunnen voorkomen in aqua hepatica is het toch niet onwaarschijnlijk, dat de reactie met HCI op deze verontreiniging het oog heeft. Het zwavelijzer zal door dit zuur onder oritwikkeling van zwavelwaterstof in ijzerchloruur worden omgezet, dat aan de aq. hepatica eene groene kleur mededeelt. De bedoeling van de schrijvers der Pharm. kan ook geweest zijn, dat met chloorbaryum (het reagens dat voorafgaat) iu aoidum hydrosulphuricum aqua solutum geen praeoipitaat mag ontstaan , hetwelk onoplosbaar is in acidum hydrochloricum. (Derhalve eene ampliatie der reactie op zwavelzuur). Quid verum ? ïh. Als antwoord op de vraag in No. 39 over de werking eener geringe hoeveelheid sodium tot het zuiveren van kwikzilver vermelden wij, dat deze zuivering is voorgesohreven bij troebel kwikzilver , hetwelk bij de amalgamatiemethode voor zilver fijn verdeeld en met de slakken is medegevoerd en dat de werking van het sodium volgens de Duitsche Industriezeitung wordt verklaard, door zijne groote neiging om oxyden en sulfiden te reduceeren. Nijmegen. Snelpersdruk van H. C. A. Thieme.