(j behandeling zijnde art. Over art. 10 (aflevering van ge, neesmiddelen bij geheime ziekten) is de stemming aanj gehouden , tot na de beslissing over art. 9. , De amendementen , door den heer Geertsema op het 1 derde der geneeskundige ontwerpen voorgesteld , luiden als volgt :

I. Aan art. 9 toe te voegen een nieuw eerste lid, : luidende: Het afleveren van geneesmiddelen is, behalve inde gevallen in dit artikel voorzien, verboden aan allen die geneeskunst uitoefenen, zelfs indien zij de bevoegdheid tot uitoefening der artseuijbereidkunst verkregen hebben. 11. Het voorgestelde eerste lid van art. 9 dus te lezen: Zij , die bevoegdelijk de geneeskunst in haren geheelen omvang uitoefenen en gevestigd zijn in eene gemeente of, bestaat de gemeente uit eene zamenvoeging van dorpen, ineen dorp waar geen apotheker gevestigd is, zijn bevoegd apotheek te houden, zelfs indien zij de bevoegdheid tot uitoefening der artsenijbereidkunst niet verkregen hebben. 111. Achter het bovengenoemd lid (bij aanneming van het voorgestelde onder I het tweede lid) als nieuw lid te plaatsen : Zij , die eenigen tak der geneeskunst uitoefenen en gevestigd zijn in eene gemeente of, bestaat de gemeente uit eene zamenvoeging van dorpen, ineen dorp waar niet meer dan twee apotheken gevestigd zijn, zijn bevoegd tot het afleveren der geneesmiddelen , die zij ten behoeve van lijders, aan hunne geneeskundige behandeling toevertrouwd , voorschrijven. IV. Van het voorgestelde tweede lid van art. 9 van de eerste zinsnede weg te laten de twee eerste regels en te vervangen door : De geneeskundigen die van de bevoegdheid in dit artikel toegekend, willen gebruik maken, zijn verpligt hiervan schriftelijk kennis te geven aan den inspecteur der provincie, waarin zij gevestigd zijn, en steeds sohouwbaar voorhanden te houden. Verworpen is het ons pharmaceuten zoozeer rakende artikel 13, behelzende: „Indieu zij (de geneeskundigen) vermoeden , dat een voor hunne lijders bestemd geneesmiddel niet deugdelijk is, zenden zij het middel, zoo als het verzegeld door den apotheker is afgeleverd , aan den inspecteur tot onderzoek. (Voorzeker zullen wij het toejuiohen , dat onze Volksvertegenwoordiging een artikel heeft verworpen, dat niet alleen geen doel getroffen , maar ons al te zeer aan willekeur of misbegrip der geneesheeren zou hebben blootgesteld). Art. 11, 13 , 13 en 14 werden aangenomen. Art. 15 aangehouden. Donderdag 33 Maart. De gisteren aangehoudene artt. 9 en 10 van Ontwerp 111 zijn gewijzigd aangenomen. Daarop vorderde de discussie tot art. 19 , nopens de strafbepalingen. Door den Heer Qodefroi werd een amendement op dit art. voorgedragen.

Uittreksels uit redevoeringen, gehouden inde Tweede Kamer, hij de behandeling der Geneeskundige roetten, betrekking hébbende op pharmaceutische belangen. Ontwerp 11, Zitting van 11 Maart. De heer van Mulleen. (Bezwaren tegen het wets-ontwerp betreffende de officieren van gezondheid der zee- en landmagt en de militaire apothekers): Het tweede bezwaar tegen dit wets-ontwerp betreft eene dergelijke verongelijking der bekwaamheid van de militai- j re apothekers. Zij moeten ook dan, wanneer zij 20 of meer jaren in hospitalen of infirmeriën de pharmaceutische dienst hebben waargenomen, wanneer zij, na een eervol ontslag uit de dienst te hebben verkregen, een burger-apotheek willen oprigten , het staatsexamen doen. Zij worden, blijkens art. 10 van deze wet, wel niet voor geheel onbekwaam geacht; hunne bekwaamheid wordt gelijk gesteld met die van den hulpapotheker. En nu wordt in art. 33 van het IVde ontwerp van wet de bekwaamheid van den hulpapotheker niet zeer hoog gesteld, daar hij alleen onder toezigt vaneen apotheker inde apotheek werkzaam mag zijn. Mij dunkt, Mijnheer de President, deze verongelijking i van den militairen apotheker, door eene zoodanige geringschatting van zijne bekwaamheid , behoeft niet nader te worden toegelicht noch aangetoond. Ik zal dan ook de vrijheid nemen , om bij de artikelen , handelende over de bevoegdheid van de officieren van gezondheid en de militaire apothekers amendementen voor te stellen. Zitting van 13 Maart. De Minister van BinnenlandscJie zaken (hij de beant- ' woording der algemeene beraadslagingen): i De heer Godefroi merkte aan: „de Minister heeft leeds het in werking brengen van de aangenomen wet tot regeling van het toezigt, op den algemeenen gezondheidstoestand tot 1 Januari) uitgesteld j te eer kan dus de regeling van het Hooger Ouderwijs op die L invoering volgen.” De Minister heeft niet, dan voor zooveel dein 1864 voorgestelde termijn van 1 Mei niet blijven kon, verschoven , en denkt de aangenomen wet wel vóór 1 Januarij in te voeren. Maarde Minister moet eenige maanden voor de hand hebben , en nu heeft hij liever een langer termijn willen nemen dan welligt inde noodzakelijkheid gebragt worden de Kamer lastig te vallen met eene vraag om verlenging. Wat mij betreft, ik hoop dat, zoo de aangenomen voordragt wet wordt , de invoering op 1 Ootober of 1 November mogelijk zal zijn. Er staat inde wet vóór of op 1 Januarij 1866. Zitting van 20 Maart. Art. 7 en 8 (de examens der leerling apothekers on ó hulpapothekers) worden zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over akt. 9. De T oorzitter: Door de Regering' is eene wijziging