Hieruit blijkt, dat 433 gewigtsdeelen geel bloedloogzout met 394 gewigtsdeelen zwavelzuur-hydraat 81 gewigtsdeelen watervrij cyaanwaterstofzuur opleveren.

Vergelijken wij deze getallen met de opgegevene hoeveelheden onzer Pharmacopoea, dan zal hieruit volgen, dat deze laatste onjuist zijn gekozen. Op 2 deelen geel bloedloogzout moet genomen worden 1,4 deel zwavelzuur (422 : 294 = 2 ; x. x = 1,4) en hieruit zal ontstaan omstreeks 0,4 deel watervrij cyaanwaterstofzuur (422 : 81 = 2 : x. x = 0,4). Dit 0,4 deel watervrij cyaanwaterstofzuur levert 20 deelen acidum hydrocyanicum van 2$ en bijna 17 deelen van 2,45. De juiste hoeveelheden der bereiding zijn dus 2 deelen geel bloedloogzout met 1,4 deel zwavelzuur-hydraat, en het resultaat moet zijn: 20 deelen 2 procentig of 17 deelen 2,4 prooentig acidum hydrocyanicum aqua solutum. De Pharmacopoea geeft op, dat het acidum hydrocyanicum langer goed blijft, wanneer men er eenige droppels zwavelzuur bijvoegt. De ondervinding heeft de doelmatigheid van deze wijze ter bewaring bewezen. Volgens Millon is hare oorzaak gelegen inde groote gevoeligheid van het blaauwzuur voor ammoniak , zoodat eenige bellen ammoniakgas in staat waren watervrij blaauwzuur binnen 2—3 dagen in eene vaste zwarte massa te veranderen. Minder is de werking van den ammoniak op verdund blaauwzuur. Geheel echter wordt de werking van den ammoniak tegengehouden door het bijvoegen van zwavelzuur, omdat dit den ammoniak verzadigt. Inde dampkringslucht is steeds ammoniak aanwezig, die de ontledende werking op het cyaanwaterstofzuur uitoefent, maar nu niet eerder ontledend werken kan, voordat al het bijgevoegde zwavelzuur hiermede verzadigd is. Aqua laurocerasi. Het voorschrift der Pharmacopoea voor het laurierkerswater is; van 12 ponden laurierkersbladen 10 ponden water over te halen. Er zijn zoovele omstandigheden , die invloed hebben op het blaauwzuurgehalte van het laurierkerswater, dat de noot bij de bereiding eene zeer noodige nadere omschrijving is, namelijk, „dat 1 once „behoorlijk bereid laurierkerswater, door er eene oplossing van salpeterzuur zilveroxyde in te droppelen, twee „greinen cyaanzilver moet opleveren.” Jammer dat het reagens, op deze wijze toegepast, geen juist resultaat kan opleveren, dewijl hierbij al het cyaanzilver niet zal worden gepraecipiteerd. Het laurierkerswater moet niet met salpeterzuur zilveroxyde alleen worden behandeld, maar met eene ammoniakale oplossing van salpeterzuur zilveroxyde. Het gevormde cyaanzilver, inde ammonia opgelost, wordt dan door bijvoeging van salpeterzuur afgescheiden, afgefiltreerd, goed afgewasschen en bij 100° C. gedroogd. Souchay, die in het laboratorium van Eresenius proeven heeft genomen op het bepalen van het cyaangehalte in hlaauwzure wateren, geeft de volgende wijze op als de eenige geschikte, om tot een juist resultaat te geraken. Men voegt het blaauwzuurwater bij eene overvloedige hoeveelheid eener oplossing van salpeterzuur zilver-

oxyde, vervolgens ammonia liquida , totc \j de vloeistof helder is geworden, en dan terstond salpef^uur, totdat dit de overhand heeft. Het is hem gebleken, dat, indien er tijd verloopt tusschen het bijvoegen van de ammonia en het praeoipiteren met salpeterzuur, een even onjuist resultaat wordt verkregen als wanneer men het bij voegen der ammonia geheel achterwege laat. Wij erkennen, het bezwaar van de onjuistheid der bepaling inde opgave onzer Pharmacopoea valt tamelijk weg, omdat de apothekers zelden langs dezen vrij lastigen weg der gewigts-analytisohe methode te werk gaan, maar veel meer gebruik maken van de bekende maatanalytische of titreer-methode, door Liebig aangewezen, die volgens Souchay in juistheid zeer weinig voor de eerstgenoemde methode onder doet. Yoor hen, die eene burette missen, vermelden wij hier nog de wijziging dezer methode, door ons opgegeven in Schmidt’s Handleiding tot het onderzoek der chemische artsenijmiddelen. Zij is zoo eenvoudig, dat elk zich van het cyaangehalte van zijn laurierkerswater ineen zeer korten tijd kan overtuigen en_ het geen bezwaar oplevert in alle apotheken een laurierkerswater van gelijke sterkte te hebben. Men voegt ineen wijnglas bij één med. once laurierkerswater 10 droppels bijtende potassaloog en 3 droppels eener verzadigde oplossing van keukenzout. Yoorlaf losse men 19 grein salpeterzuur zilveroxyde in 2981 grein (d.i. 6 oneen, 1 drachme, 41 grein) gedestilleerd water op. Men tarere een fleschje met deze oplossing op de weegschaal en voege er nu onder gestadig omroeren voorzigtig zooveel van bij het laurierkerswater met de potassa en het keukenzout, – totdat de vloeistof flaauw troebel blijft. Nu bepale men de hoeveelheid der verbruikte zilveroplossing, waarvan 100 grein overeenkomen met 1 grein oyaanzilver. Beantwoordt dus het laurierkerswater aan het (hoewel onjuist uitgedrukte) verlangen der Pharmacopoea, dan moeten er 200 grein der zilveroplossing noodig geweest zijn, om eene blijvende troebeling te bewerken. {De overige cyacmpraeparaten ineen volgend Nommer-), Mededeelingen. Ingebonden stukken. DE PHARMACEUÏISCHE DIENST IN DB HOSPITALEN BIJ HET PEUISSISCHE LEGER IN SLEESWIJK-HOLSTEIN. De Bwnzlauer Fharmaceutische Zeitung ontvangt hieromtrent van het oorlogstooneel de volgende berigten. Elk mobiel legercorps heeft 3 ligte (divisie-) en 8 zware (corps-) hospitalen (Lazarethen). De divisie-hospitalen verleenen de verwonden de eerste dienst, verbinden hen op het slagveld of in eene opgeslagene tent en verzenden hen dan aan de corps-hospitalen. De dienst bestaat bij de eerste uiteen dirigerend chef, 5 officieren van gezondheid' (Stabsartz en Assistenz-Aertzen), 1 veldapotheker en verdere beambten. De corps-hospitalen kunnen tot 600 patiënten bevatten. Het toezigt over de geheele dienst in al deze hospitalen wordt gehouden dooreen „Corps-Generalartz”, wien een „Stabs-apotheker” ter beschikking staat. Bij de corps-hospitalen is een veldapotheker me*