worden. Hij toonde aan de vergadering tevens eenig door hem met ijzerpoeder en wijnsteenzuur bereiden Tart. ferrosus. Dit zout was poedervormig graauwachtig wit, bijna smakeloos, moeijelijk in water, doch iets meer oplosbaar in slappen alcohol en witten wijn. Het verdeelt zich in water uiterst fijn en levert daarmede een wit, dik, melkachtig vocht, waaruit het niet dan zeer langzaam bezinkt. Het wordt daarbij niet merkbaar verder geoxydeerd. De heer van Setten merkt verder aan, dat inden tartr. kalico-ferricus, met zorg naar het voorschrift der Pharmacop. Neêrl. bereid, het ijzer voor het grootste gedeelte als deut- of sesqui-oxyde voorhanden is en slechts zeer weinig prot-oxydum ferri bevat. Dat de heer Kraepelien de vergadering aangenaam en nuttig heeft bezig gehouden met het verslag zijner reize dooreen gedeelte van Amerika in 1859, is, te gelijk met dit verslag, reeds inde Berigten medegedeeld. Naar aanleiding eener mededeeling van den heer Gram er Hartman, omtrent het gebruik alhier van zoogenoemd Parijseh vogeltjeszaad (Sem. Milii) ter genezing van de geluw, en de gunstige en spoedige uitkomsten, deelt de heer van Dijk den uitslag mede vaneen vrij uitgebreid onderzoek omtrent de vermoedelijke afkomst van het zaad hem door den heer Cramer Hartman gegeven, en de aanwending van hetzelve tot geneeskundig en huishoudelijk gebruik, vroeger en later. Naar het gevoelen van den spreker zoude het het Panicum italicum 1.- of de Setaria italica Beauv., zoo als deze later genoemd is, zijn, waarvan het zaad afstamt. De overeenkomst met dat, vaneen exemplaar van de Setaria italica, het gebruik daarvan in Frankrijk tot vogelvoeder (ook blijkbaar inde fransche benaming Milet des oiseaux) en het medegedeelde daarvan door Ij eme r ij scheen dit gevoelen te bevestigen. Ten einde echter tot volle zekerheid te geraken, zoude het in het voorjaar gezaaid worden, gelijk dan ook geschied is; vroeger werd het Panicum miliaceum (gierst) aangewend tot pijnstillende pappen als een

109