kunnen zijn, dat zij tegen feiten als deze, kunnen te velde trekken en alzoo onjuiste gevolgtrekkingen als ware kunnen voorstellen. Na de moleculaire en aequivalente formulen te hebben opgegeven van dezelfde ligchamen , om het onderscheid en het meer of min wenschelijke van beiden te doen uitkomen en eene korte uiteenzetting van den inhoud van G-erhardt’s Introduction a Vétude de la chimie par le systeme unitaire, werd nu overgegaan tot de Massificatie der scheikundige ligchamen. Als eenige wetenschappelijke Massificatie werd die van Grerhardt voorgesteld, doch in ’t midden gelaten, of die van Schlossberger, gegrond op zoogenaamde natuurlijke familiën, bij het onderwijs nog niet van nut kan zijn. Bij de ontwikkeling der Q-erhardt’sche Massificatie werd telkens door formulen opgehelderd wat heterologe of genetische, wat homologe, wat isologe stoifen zijn en hoe volgens Q-erhardt’s stelsel, de ligchamen naar twee verschillende stelsels kunnen gerangschikt worden; waarvan het ééne gebruikt is in het bijzondere gedeelte van zijne Traité de Chimie en het andere in het 4de deel van dit werk is aangehaald als proeve, hoe de organische verbindingen naar dit stelsel (homologie) in groepen bijeengevoegd werden. Daarna werd overgegaan tot de eigenlijke typenthéorie; er werd vermeld hoe deze was voorbereid door de door G-erhardt in 1839 het eerst opgestelde théorie des résidues (niet te verwarren met de radicalen der vroegere radicaal-théorie), hoe deze inzigten in 1849 en 50 bevestigd werden door de onderzoekingen van Wurtz en Hoffman; doch vooral hoe door Williamson in 1850 en 51 de kroon op dit alles werd gezet, door zijne mededeeling over de aethervorming en de zamenstelling van aether en alcohol en kort daarna ook van azijnzuur. De schrijfwijze inde typenthéorie gevolgd, werd door eenige voorbeelden opgehelderd , zoowel de hoofd- of grondtypen, de afgeleide en gemengde, als de een- en veel-voudige typen kregen hunne beurt en spreker besloot met een enkel woord te wijden aan het leerstuk der veelatomige radicalen; dit leerstuk door "Williamson en Odling gegrondvest, door Gerhardt slechts in het 4de deel zijner Traité en aldaar

81