men, door te gelijkertijd het ijzer te azoteren en te carbureren, door over het rood gloeijend ijzer een mengsel van ammonia en lichtgas te leiden, eene staalvorming zou bewerken, welke zou verschillen, naar de betrekkelijke hoeveelheden der beide gassen. Er deed zich echter nog eene vierde vraag voor. Daar het azotum een klaarblijkelijk agens voor de cementatie is, blijft het even als het carbonium, in het verkregen staal bestaan , of bepaalt zich zijne voorbijgaande werking, door aan het ijzer het carbonium aan te bieden in eenen staat welke geschikt is voor zijne absorbtie door het ijzer, voor zijne verbinding met het ijzer? Premy heeft het staal verkregen door middel van ammonia en lichtgas, blootgesteld aan de inwerking van het meest geschikte agens om de aanwezigheid van azotum aan te toonen; hij heeft het in zuiver hydrogenium verhit; en hij zag er eene belangrijke hoeveelheid ammonia uit ontwikkelen, een zeker bewijs van de aanwezigheid van azotum inde metaal – verbinding. De dubbele werking van het azotum en het carbonium op het ijzer geeft nu wel een staal, waarin deze twee enkelvoudige ligchamen aanwezig zijn ; maar treft men ook het azotum aan inde staalsoorten door andere methoden verkregen, zoodanig, dat het zoowel door synthese als analyse volkomen bewezen is, dat het azotum, zoowel als het carbonium, vereischten zijn bij de bereiding van het staal? Eremy nam staal van zeer onderscheiden en inden handel zeer gezochte soorten, Eransch staal van Jak so n , Engelsch staal van Huntsman; Duitsch staal van Krupp; deze bragt hij tot zeer fijn vijlsel en stelde het, tot de roodgloeihitte verhit, aan de werking bloot van droog hydrogenium en steeds ontwikkelde er, gedurende den geheelen duur der bewerking aanzienlijke hoeveelheden ammonia. Van nu aan was de theoretische oplossing, van het sehoone en groote vraagstuk ■ der staalvorming opgelost. Er blijven echter nog eenige ondergeschikte vragen over welke het onderwerp zullen uitmaken van latere onderzoekingen.
208