De Heer van der Burg heeft 6 kruiken van het natuurlijke water onderzocht, bekomen van de Heeren Ro ggenbach en van der Hoop. Uit het onderzoek dier zes wateren bleek op nieuw, zoo als ik in 1860 (1.1. p. 106) nog had opgemerkt, dat de zamenstelling van het natuurlijke water niet standvastig is. „De oorzaak,” schreef ik „van die verschillen is mij niet bekend, maar waarschijnlijk het gevolg van het vloeijen tot de bron van twee watersoorten van verschillenden oorsprong.” De waarheid eischt te erkennen, dat dit geene deugdelijkheid van het water kenmerkt; in 1860 (1.1.) schreef ik ; „dat dit geene aanbevelingswaardige zijde is, behoeft niet gezegd te worden.” In zoo verre is er dus overeenkomst in oordeel. Maarde Heer van der Burg veroordeelt het natuurlijke Gebangan’s water ook, omdat het in sommige kruiken bedorven was. Dit bederf is, zoo als mij bij meer Indische wateren meermalen gebleken is, vooral 'aan de kurk toe te schrijven. Organische stoften van de kurk , voor ontleding vatbaar, worden door den tijd in het water opgelost en doen dat veranderd worden. Het is een argument tegen te oud, tegen te lang bewaard Gebangan’s water, niet tegen het natuurlijke water als zoodanig, en het bezwaar is opgeheven, zoo men geen te oud water in cousumtie brengt. Er blijft dan alleen over de wankelbaarheid inde zamenstelling van het natuurlijke.— De Heer van der Burg vindt die soms groot, en aanzienlijk veel grooter dan uit drie analysen, twee van mij en eene van Fresenius, sedert 1842 is gebleken. Zou die wankelbaarheid inderdaad zóó groot zijn, dan zou ik geen oogenblik aarzelen, het gebruik van het natuurlijk Gebangan’s water te ontraden , en het namaaksel kon dan tevens verdwijnen. Onder de wankelende bestanddeelen behoort ook het iodium , door velen aan magnesium gesloten. Hier meent de Heer van der Burg te mijnen aanzien eene ontdekking te doen, die eene opheldering eischt. Hij zegt: „op p. 8 van

195