doorschijnend bleek te zijn en de buis er bijna geheel mede gevuld; deze werd vervolgens gedurende meer dan één uur op eene temperatuur van 100° gehouden. Zij werd op geenerlei wijze ontkleurd.
6. In eene toegesmolten en van lucht bevrijde buis, welke slechts voor de helft met verdunde iodetum amylioplossing gevuld was, kon de ontkleuring niet meer bekomen worden, zelfs niet bij koking, daar deze kokiug alsdan op eene te lage temperatuur plaats had. Uit al deze feiten kan men gemakkelijfc het besluit trekken: 1* Dat eene iodetum amyli-oplossing blaauw blijft, zelfs bij de kookhitte, als men' er een overvloed van iodium in onderhoudt; 2. Dat de ontkleuring van deze oplossing door warmte moet toegesehreven worden aan eene afscheiding van iodium, welker dampen aan de oppervlakte van het vocht blijven hangen; 3. Dat het verschijnsel van de herkleuring der bekoelde vochten aan niets anders moet toegeschreven worden, dan aan de oplossing van dezen iodiumdamp, welke van de oppervlakte van het vocht weder inde massa terugkeert. Zulks wordt bewezen door de proef met het schaaltje, waarvan de wijdte der oppervlakte gelegenheid geeft aan de iodiumdampen om zich , vooral onder den invloed van het blazen te verwijderen. Men heeft er nog het bewijs van inde onmiddellijke koude inblazing van lucht, welke eveneens, hoewel langzamer, de verdamping des iodiums bewerkt; of door de vierde proef, waarin de iodiumdamp, welke uit het vocht, maar niet uit de buis ontsnappen kan, na iedere bekoeling de kleuring herstelt. De vijfde proef is de tegenproef van deze; daar he iodium niet kan ontsnappen, blijft het vocht blaauw, zelfs bij 100° Het verschijnsel der ontkleuring van het blaauw iodetum amyli is alzoo toe te schrijven aan de vervlugtiging van het iodium door de warmte. Het verschijnsel der herkleuring wordt veroorzaakt door de wederoplossing der iodiumdampen , welke inde vaten gedurende het tijdperk der bekoeling blijven hangen.
90