inde intensiteit der kleuring, deze geheel en al verdwijnt en het vocht blijft ongekleurd, zelfs nadat het volkomen bekoeld is. Men weet daarenboven, dat het droog en vast blaauw iodetum amyli niet ontkleurd wordt door eene warmte van 100° en zelfs niet van 160° C. Men heeft vele theoriën bedacht om dit dubbel verschijnsel van opvolgende ontkleuring en herkleuring te verklaren. Sommigen schreven het toe aan de vorming vaneen iodetum amyli, ongekleurd bij warmte in tegenwoordigheid vaneen overvloed van amylum ; anderen zagen er in eene moleculaire verandering inde zamenstelling van het iodetum amyli, dat bij koude blaauw en bij warmte ongekleurd zou zijn, omdat het alsdan op eene andere wijze op het licht zou inwerken. Eindelijk heeft men er een verschijnsel van hydratatie in meenen te zien, dat afwisselt naar de temperatuur. Men begrijpt hoe al deze theoriën onvoldoende zijn voor de verklaring van het verschijnsel. De schrijver meent na vele proefnemingen achter het geheim geraakt te zijn. Hij nam daartoe de volgende proeven: 1. Wanneer men in eene reageerbuis eene vrij geconcentreerde oplossing van blaauw iodetum amyli verwarmt, neemt men waar, dat het vocht tot het kookpunt kan komen en vrij lang kokend kan blijven zonder ontkleurd te worden. Gedurende al dien tijd ontstaan er boven de oplossing violette dampen van iodium. Er komt eindelijk een oogenblik dat het vocht zijn blaauwe kleur verliest. Voegt men er dan, altijd het vocht in koking houdende, eenige droppels iodium-tinctuur aan toe, dan wordt zij weder blaauw; daarna heeft zij weder een zekeren tijd noodig om ontkleurd te worden, doch er ontwikkelen dan altijd weder iodiumdampen. Men kan deze proef eenige malen achter elkander met hetzelfde gevolg nemen. Daarbij valt op te merken , dat de herkleuring van het kokende vocht niet toe te schrijven is aan eene afkoeling , veroorzaakt door de bijvoeging der iodiumoplossing, dewijl een gelijk aantal droppels koud water niet het bovengenoemde uitwerksel hadden.
88