voor gisting vatbare vloeistof, zoo is bet gemakkelijfc gist in zulk eene hoeveelheid te bekomen, dat men daarmede brooddeeg ineen krachtig gisten kan brengen.
De gistcellen vormen, zoo lang zij in levendige vegetatie zich bevinden, vertakte ketens, welke uiteen groot aantal afzonderlijke cellen zijn zamengesteld; deze vallen langzamerhand van elkander en zinken afzonderlijk ten bodem, zonder daarom dadelijk te sterven. Het onderscheid dat men tusschen boven- en ondergist vindt aangegeven, berust niet op hare natuur, maar moet terug gebragt worden tot de onderscheiding tusschen ontspruitende en volkomen gevormde en in rust zijnde gist. Dat inderdaad de ontleding der suiker alleen door de onmiddellijke in aanraking koming met de levende gistcel wordt voortgebragt, dat deze alzoo geen toevallig en begeleidend verschijnsel bij de gisting is, wordt onder anderen uit de volgende proef bewezen. Laat men met het doel om kunstmatige gist te vormen eenige schimmel-kiemkorrels onder eene voor gisting vatbare vloeistof verblijven, door dien men een daarmede gevuld reageerbuisje zoo scheef mogelijk en bijna horizontaal daarin legt, waardoor de. soortelijk ligtere kiemen verhinderd worden naar de vrije oppervlakte en alzoo in onmiddellijke aanraking met de lucht te komen, zoo ziet men reeds na verloop van een’ dag aan de kiemkorrels en alleen aan deze, de voor de alcoholgisting kenmerkende gasbelletjes zich ontwikkelen. Eene andere proef is mogelijk nog meer afdoende. Men vult een regt opstaand reageerbuisje met suikerwater en de vloeistof verdeelt men, dooreen propje watten , dat men vast tot op de helft heeft ingesehoven, in twee helften; men schudt dan eenig gist op de bovenste helft. Men kan dan in dit geval gemakkelijk het bovenste gedeelte der vloeistof laten vergaderen tot op het geheele verdwijnen der suiker toe, terwijl dan het onderste gedeelte onontleed blijft, ten bewijze, dat bij de gisting geene inorganische zelfstandigheid, welke voor diffusie vatbaar is,
77