volgende vooronderstelling: „Ik vermeen niet te ver van de waarheid af te dwalen door onze soort , voorloopig, voor eene aan C. Condaminea na verwante soort en meer bepaaldelijk voor C. lucuma-foha P av o n te houden , tot dat de rijp gewordene doosvruchten de gegevens voor eene meer stellige determinatie zullen hebben geleverd.” De rijp geworden doosvruchten hebben hem (Junghuhn) de gegevens voor eene meer stellige determinatie niet geleverd, want dan had hij den bijstand van Howard niet noodig gehad. Intusschen zou de aanwinst van de vooronderstelde Gin• chona ovata van Hasskarl, de vooronderstelde Cinchona lucumaefoUa Pavon van Junghuhn, de vooronderstelde Cinchona Carabayensis van Howard wat de hoofdzaakde waarde van den bast namelijk aanbelangt niet groot zijn, Weddell (1) zegt omtrent Cinchona Carabayensis „son écorce, qui ressemble beaucoup a celle de I’espèce que je viens de citer (le C. Josephiana) quoiqu’elle soit en général plus lisse, n’a pas été recueillie jusqu’ici, que je sache, dans un but commercial, I’épaisseur en étant d’ailleurs si faible qu’oii n’en retirerait presque aucun profit.” De pogingen van Junghuhn om tot eene stellige soortbepaling te geraken, zijn dus niet geslaagd en de slotsom van dit alles is, dat er bevelen naar Java gezonden zijn, de vereischte exemplaren ter determinatie naar Nederland te zenden. Wij hebben bij den aanvang van dit art. gezegd, dat de aankweekingvanden boom die door Junghuhn voor Cinchona lucumaefoUa of eene andere niet beschrevene Cinchona-soort gehouden wordt, zulke uitgebreidheid erlangt en zooveel terrein inneemt. Dit gezegde is gebaseert op het door Junghuhn medegedeelde (2), namelijk, dat op 28 December 1859 te kiemen (1) Histolre naturelle des Quinquinas, page 68. (2) De Kina Kuituur op Java enz. bl. 75.

23