AANMERKINGEN.

(I) Mijn vermoeden dat de benaming van China cordifolia (Cinchona cordifolia?) abusivelijk aan dezen van Dr. Wedde 11 ontvangen uit het Mitsée d’histoire naturelle afkomstigen bast gegeven is, komt overeen met de uitspraak van Schleiden (1), daar hij zegt: Eine Original vonWeddell angeblich von C. cordifolia Mutis weicht so wezentlich ab, das ich nicht anstehe, Wed d e 1 I’s Bestimmung für irrthumlich zu erklaren. Ik vertrouw, dat wanneer Prof. Sehleiden den bast vergeleken had met de door mij opgegeven afbeelding van China pulescens Weddell, zijn Hoog Gel. alsdan mijne meening geheel en al zou zijn toegedaan geweest. (II) Wij waren begeerig te vernemen wat het alcaloïd-gehalte van dezen bast de China lucumaefolia is. De aankweeking van den boom die door Pranz Junghuhn voor Cinchona lucumaefolia Pavon of voor eene nieuwe nog niet beschrevene soort gehouden wordt, erlangt zulke uitgebreidheid, neemt zooveel terrein in en maakt zulke enorme uitgaven noodzakelijk, dat het wel der moeite waard mag heeten te vernemen, of de waarde van den bast daar tegen opweegt. Mijn vriend E. A, van der Burg, lector inde Scheien Artsenijbereidkunde te Botterdam, heeft de goedheid gehad daaromtrent mijn verlangen te bevredigen. Zijn Ed. heeft de China lucumaefolia, nommer 10 mijner verzameling bewerkt en mij berigt, dat hij 2,36 pCt. ruwe Kina-alcaloïd bekomen heeft, waarvan 1,26 pCt. in aether oplosbaar en 1,10 pCt. daarentegen in aether onoplosbaar was. De gebezigde bast bestond uit pijpstukken van 1 H. duim doormeting, hij kwam in allen opzigte overeen met de beschrijving die Howard daarvan geeft (2) en met de exem(l) Handbuch der Botanische Pharmacognosie Seitc 2SI, No. 269 in noot. (2) Eiamination ofPavon’s collectiou of Peruviau barks Loudon 1853 p, 11, Haaiman, Tijdschrift 1855 No. 11 bladz. 380

20