bij verkorting medegedeeld, en elders afzonderlijk de namen met de titels hunner werken volledig vermeld.

Ik heb gemeend dit gedeelte van mijnen arbeid aldus te moeten inrigten, ten einde daardoor den grondslag mijner soortbepaling te doen kennen. In deze kolom komt tevens de aanwijzing voor der afbeelding van de bastsoort, die inde 1® of 2» kolom vermeld is, waarbij ik tot goed begrip der zaak moet vermelden, dat die afbeelding niet altijd door den schrijver van het opgegeven boekwerk voor die kina of bastsoort is aangewezen , maar door mij als de meest juiste voorstelling van het voorwerp is uitgekozen. Zoo zal U Hoog Geleerde ontwaren: 1° dat ik de afbeelding bij den niet overtroffen quinograaf H. von Bergen plaat 111 dg. 5 en 6, aanwijs als zijnde eene juiste voorstelling van N°. 8 van de hierbij gevoegde naamlijst der basten van ’s Eijks verzameling de pijp Calisaya, als komende meer overeen met de waarheid dan de afbeelding van dien bast in Wedde 1 I’s Histoire des Quinquinas. 2° dat ik de afbeelding, die door Go eb el tot pl. YII fig. 5 en 6 voor China regia tuhulata gegeven is, aanwijs als voorstellende N°. 12, namelijk de China scrobiculata tuhulata. 3° dat ik den bast, die door Delondre plaat 10 afgebeeld is, de Quinquina Javne de Guajaquil, aanwijs als volkomen gelijkende op No. 15, Je China concinea van ’s Eijks verzameling. 4° eindelijk, dat ik in navolging van Dr. Eeichel de figuren 9 en 10 van plaat YI, door vonßergenals China Loxa opgegeven, sanwijs als de naauwkeurigste mij bekende afbeelding van Y 6. 28 der meergemelde naamlijst, de China Chahuarguera cf China Condaminea vera, enz. Ik acht het overbodig hier te herhalen, wat ik vroeger heb medegedeeld, over de waarschijnlijke afkomst van sommige specimina van deze verzameling. Het is aan IJ Hoog Gel. bekend, dat ik dien aangaande mijne denkbeelden <n vooronderstellingen vroeger heb medegedeeld in het Tijdseirift voor Wetenschappelijke Pharmacie (1). (1) 4® Jaargang, 1857 , N°. 1 , bl. 5.

10