staan; ook wordt de naam verschillend geschreven. Filet noemt Akkar tidoes den wortel van Ophio.v, trifoliatum, terwijl Dymock (1), als pule pandak den wortel van Ophiox. serpentinum beschrijft, welke beschrijving evenwel belangrijk afwijkt van het beeld, dat de door mij onderzochte poeleh padak vertoont. Deze is licht roodbruin, overlangs gesleufd, weinig knievormig gebogen (2), B—l2 cM. lang, I—2cM. dik met weinige vezelen. De smaak is scherp brandend als van mierikswortel, waaraan de reuk insgelijks herinnert, doch niet bitter. De doorsnede vertoont eene donker gekleurde dunne opperhuid, waar binnen het breede gelijkmatige bastgedeelte, dat zwak roodachtig gekleurd is, zich scherp door eene donker roode lijn afteekent tegen het dichte gele hout, dat de halve breedte heeft van den bast. Deze wortel wijkt derhalve af van den door Rumphius beschrevene, doordien hij roodbruin is, en met bitter smaakt. Het verschil in kleur acht ik evenwel niet van zooveel belang, wijl er inden wortel stoffen voorkomen, die aan de lucht donkerder worden. Het verschil in smaak is eene afwijking van grooter beteekenis, en zou doen vermoeden, dat thans met poeleh (1) Mater, medic. of Western India 1885, hlz. 505. (2) Rumpluus zegt: »De wortelen zijn het beste deel van deze plant en is enkeld , doch met verschelde korte bogtjes gekruld, met korte en weinige veselingen bezet, en heeft dit bijzonders, dat ze beneden dikker is dan boven onder den stam, buiten bleekgeel, wat ruig als wolachtig. Binnen een redelijk hard hout, ’t welk kort afbreekt als glas. De smaak is zuiver bitter. Van deze bochten zeggen de Javanen zijnde kleine natuur-Hjk, maarde groote toevallig; dewelke bijkomen omdat deze wortel geene andere Booms-wortelen willen aanraken, door eene natuurlijke viezigheid, daarom zij ter zijden krommen moeten.
2