vinden. Zoo zijn bij concentratie's der bloedagarplaat (geitenbloed) van 10 a 12% reeds met het bloote oog verschillen te zien.

„Der durchsichtige El Tor-Hof zeigt sicli scliwacli rötlich, „wahrend der durchsichtige Cholerahof ebenso farblos ist „wie in den Blutplatten mit etwas mehr, als in den Blutplatten mit etwas weniger als 10°/0 Ziegenblut. Durch „Kontrast erscheint der letztere etwas grünlich" ').

In bloedplaten met een geringere concentratie dan 10% geitenbloed leert het spektroskopisch onderzoek, dat er ook hier een verschil is, daar men in den hof om de ElTor-vibrio de strepen van oxyhaemoglobine ziet, terwijl ditzelfde in den hof om de echte choleravibrio niet het geval is.

Volgens van Loghem moeten deze verschillen zóó verklaard worden, dat de choleravibrionen door een peptische werking de bloedlichamen verteren en de bloedkleurstof veranderen, terwijl een haemotoxische werking, die aanleiding zou moeten geven tot het uittreden en diffundeeren der bloedkleurstof in de agar, niet optreedt. Bij de El-Torvibrionen daarentegen heeft naast een peptische werking een sterke haemotoxine-productie plaats; van daar de strepen in den hof en de haemoiyse in de vloeibare bloedmedia.

Zooals reeds vermeld, kon ik meer dan 40 cholerastammen, van absoluut zekere choleragevallen, op hun haemolytische eigenschappen in bloedbouillon onderzoeken. De stammen werden niet later dan hoogstens 3 weken na hun isolatie onderzocht. Zij lieten zich alle door een specifiek serum tot aan of tot dicht bij de titergrens tot agglutinatie brengen. Geen dezer stammen gaf ook maar de geringste sporen van haemoiyse in de bloedbouillon. Op de bloedplaat gaven zij een heldere groenachtige zone om de entstreep.

Een haemolytische werking in de bloedbouillon vond ik tot nog toe regelmatig bij watervibrionen en bij zgn. cho-

van Loghem. l.c. Bd. 67. p. 413.