weinig weerstand worden doorloopen; er kan zich onder weg niet veel water ophoopen, en de hoeveelheid zal dus in sterke mate afhankelijk worden van den plaatselijken neerslag.
Wat gebeurt echter in een sawah-terrein ? Als de sawahbodem voldoende doorlaatbaar is, zal zich onder de sawah grondwater vormen, dat door de permanente irrigatie van het terrein geheel onafhankelijk van de hoeveelheid neerslag wordt. Komt nu op een of andere helling in een ravijntje dit grondwater te voorschijn, dat dan dikwijls door een ingebrachte bamboe of ijzeren pijp in een inooien straal verzameld wordt, dan zal hier de afvloeiing met zeer gelijkmatige snelheid plaats blijven hebben, zoolang een voldoende oppervlakte boven dit punt bevloeid blijft. Wij krijgen dus een vrij constant debiet, onafhankelijk van den regenval. Wij kunnen dezen toestand vergelijken met dien, waarbij kunstmatig grondwater wordt gebruikt.
In deze sawahstreken mag men dus uit de gelijkmatigheid van het debiet eener bron niet tot hare goede hoedanigheid besluiten, tenzij men heeft aangetoond, dat de bron onafhankelijk van de irrigatie der er boven liggende velden is. In dat geval toch mag men aannemen, dat het bronwater niet, of althans slechts voor een klein gedeelte door het grondwater gevoed wordt, maar dat zij haar water ontvangt van verder afgelegen plaatsen, en dat zij door een waterkeerende laag tegen het indringen van het sawah-water beschermd is.
Ontbreekt een waterkeerende laag tusschen de sawah en de bron, zoodat ongeveer uitsluitend uit de sawah in den bodem gezakt water als bronwater te voorschijn komt, dan kan dit water uit een hygiënisch oogpunt nog wel toelaatbaar, of zelfs goed zijn, als de grond goed filtreerende eigenschappen heeft, en de vertikale afstand tusschen oppervlak en bron niet te klein is. In dat geval verkeert b.v. de bron, die een deel van den watervoorraad voor de Cheribonsche waterleiding levert, en die door een onzer in de