leverabsces juist omgekeerd. Kuenen memoreert als versterkend moment, dat hij niet zelden amoeben in gethromboseerde en ook in niet-gethromboseerde vaten in de submucosa vond. In mijne praeparaten zag ik ze daarentegen steeds in de lymphevaten. Mogelijk bestaat verband tusschen deze vondst van Kuenen en het feit, dat hij op 10 leverabscessen 4 multiple vond; de in de vaten liggende amoeben toch zullen gemakkelijk tot eene verspreiding over de lever, dus tot multipliciteit kunnen voeren.
b. Weinig waarschijnlijk is de theorie van Councilman en Lafleur. Bij deze theorie zouden we vooral abscessen verwachten bij aandoening van liet 't dichtst bij de lever gelegen dikke-darmgedeelte, liet colon transversum, terwijl we dit deel juist herhaaldelijk vrij vinden. Somtijds vindt men slechts een enkel zweertje in het coecum.
c. Ook de theorie van Kolle en Hetsch kan niet als de juiste worden aangenomen, teil minste niet in den vorm, zooals ze daar voor ons ligt. Immers dit meevoeren van amoeben zou erop wijzen, dat lymphe van uit den dikken darm naar de lever werd afgevoerd, iets wat geheel bezijden de waarheid is.
Toch doet ons praeparaat een vervoer der amoeben langs de lymphebanen vermoeden. Wij vonden een infiltraat om de vena portae met een niet ontstoken media. Het zou nu zeker gewrongen zijn te vermoeden, dat het virus langs de bloedbaan van den darm naar de vena portae was toegevoerd, daar door den wand was binnengedrongen, en eerst daarbuiten eene mantelvormige ontsteking had verwerkt. Veel rationeeler schijnt een passage langs de lymphebanen.
Er zijn bovendien nog andere aanhechtingspunten voor de rol van de lymphebanen te vinden. Constant ziet men de amoeben in den darm in de lymphespleten liggen, zelf zag ik ze meermalen in de grootere lymphevaten, gelegen aan de aanhechtingsplaats van het mesenterium aan den darm.