vinden in de afwijkingen, die aan de borstorganen waren gevonden.

Het zal misschien vreemd schijnen, dat ik voor het stellen der diagnose nog niet gewezen heb op de anamnestische mededeeling, dat patiënt niet door een hond was gebeten. Dit punt, waaraan in de handboeken zooveel waarde wordt gehecht, heb ik met opzet tot nog toe niet genoemd, omdat het naar onze ervaring voor het uitsluiten van lyssa zoo weinig beteekenis heeft. Reeds meermalen toch is het ons gebleken, dat een hondebeet in de anamnese in den beginne absoluut ontkend wordt, terwijl later bij goed navragen blijkt, dat er wel degelijk een infectie heeft plaats gehad. Ook bij patiënt was weer een in dit opzicht negatieve anamnese; toen echter op mij 11 verzoek na den dood bij de huishoudster van patiënt hieromtrent nader werd geïnformeerd, bleek, dat hij + 9 maanden geleden te Tjimahi door een dollen houd gebeten was. Het ontkennen van den hondebeet geschiedt natuurlijk niet met opzet, doch het wordt eenvoudig over het hoofd gezien, en eerst als men hierop wat nader ingaat, wordt de herinnering aan het schijnbaar onbeduidende letsel wakker geroepen en komt een verhaal voor den dag, dat aan duidelijkheid in den regel niet veel te wenschen overlaat. Met nadruk wijzen wij er dan ook altijd op, dat men niet te veel waarde eraan moet toekennen, als een beet wordt ontkend; menig medicus heeft daardoor de diagnose lyssa in een overigens duidelijk geval niet durven stellen.

Misschien is het nuttig nog even te wijzen op een overigens bekend verschijnsel, waar echter in de boeken niet altijd voldoende nadruk op wordt gelegd, en daardoor medici meerdere malen bij het stellen der diagnose reeds parten heeft gespeeld, d.i. het belangrijk verminderen resp. verdwijnen der hydrophobie op het eind der ziekte. Is namelijk het krampstadium voorbij, en hebben hierbij de krampen der oesophagusmusculatuur ook opgehouden te