ren, stelde ik de diagnose tetanus, omdat de reflexkrampen niet typisch waren voor lyssa, trismus en opisthotonus in sterke mate aanwezig waren en in dit stadium der ziekte geen hydrophobie bestond.

Hoewel dus een besliste diagnose door mij thans niet kon worden gesteld, en tetanus, hoe onwaarschijnlijk ook, niet met absolute zekerheid kon worden buitengesloten, was mijn advies den patiënt intralumbaa! antitetanusserum te injicieeren, hoe weinig dan ook hiervan te verwachten was. Het was het eenige, wat m.i. in dit geval beproefd kon worden. Hierop werd collega Knoch, die de intralumbale injecties in het hospitaal in den regel verricht, verzocht den patiënt te willen zien. Een tweede onderzoek volgde, waarbij bleek, dat van trismus, zooals patiënt had willen doen gelooven, objectief niets was te merken. Dit bracht mij op het denkbeeld, dat we mogelijkerwijs met een hystericus te doen hadden, te meer daar een ziekenoppasser, die patiënt reeds van vroeger kende, nu mededeelde, dat deze vroeger meermalen aan toevallen geleden had; bovendien werd een totale pharynx-anaesthesie waargenomen. Om een meer suggestieve therapie te kunnen toepassen, werd patiënt geïsoleerd, en nu mocht het ons in korten tijd gelukken de aphonie in zooverre te doen verdwijnen, dat patiënt verstaanbare antwoorden gaf, de mond werd weer behoorlijk normaal geopend en van het aangeboden water werden zonder veel tegenstribbelen en met veel minder sterke reactie enkele teugjes gedronken en ingeslikt.

We lieten het voor ditmaal hierbij, waren zeer tevreden over het behaalde succes, en ik was thans zoo zeer overtuigd, dat hysterie de oorzaak van het lijden was, dat ik den talrijken collega's, die mijn eerste onderzoek hadden bijgewoond, mededeelde „de man is ontmaskerd".

Verder zag ik patiënt niet, vóór hij op de sectietafel lag, zoodat ik de verdere ziektegeschiedenis weder aan den behandelend medicus dank: