„dat pat. niet kon drinken, niet door een hond was „gebeten, niet gewond was geweest en geen syphiiis had „gehad. Hij gevoelde zich sedert drie dagen ziek en had „pijn in de linker gelaatshelft. Alle ledematen kon hij „zonder krampen bewegen. Opvallend was een duidelijke „tegenstelling tusschen liet weinig zieke uiterlijk van patiënt „aan den eenen kant, en zijn groote apathie, angstuitdruk„king en tegenzin om te spreken, slikken en ademen aan „den anderen kant.
„Zijn tong was licht beslagen; pols klein, week, onregelmatig en inaequaal, 60 per minuut.
„Het onderzoek van thorax en abdomen kon slechts „onnauwkeurig geschieden, daar pat. bij diepe inspiratie „klonische krampen van zijn respiratiespieren, vooral van „het diaphragma kreeg. De harlsdemping was iets naar „rechts vergroot; harttonen dof. Rechts-achter-onder op den „thorax was een demping; het ademgeluid zeer zwak. De „patellairreflexen waren wat sterk; geen oedemen. Aan „buik en genitalia waren geene afwijkingen te constateeren. „De spieren van den hals evenmin als de masseteren waren „in spasmus. In den loop van den dag bevond de wacht„dokter, dat er hydro- en aërophobie waren opgetreden".
Bij mijn komst 's avonds half zeven vond ik het volgende:
Patiënt, die er slecht uitzag, was geheel compos. Bij het stellen van vragen kreeg men geen verstaanbare antwoorden: er bestond bijna volkomen aphonie. Anamnese kon dus zeer gebrekkig worden opgenomen, zoodat men vrij wel op het objectieve onderzoek was aangewezen.
Begonnen werd met na te gaan of er hydrophobie bestond. Hierbij bleek in de eerste plaats, dat patiënt zijn mond maar weinig kon openen, zoodat zijn tandenrijen ongeveer 1 a 2 vingerbreed maximaal van elkaar verwijderd konden worden. Vroeg men patiënt, waarom hij zijn mond niet verder opende, daii gaf hij op zijn manier te kennen, dat hem dit onmogelijk was door pijn in de streek van de