op dien dag 's morgens half negen ure, dus omtrent 3x24 uren na de salvarsan-infusie. Bij de behandeling wordt eene afwachtende houding aangenomen.

Welke mogelijke, kwade factoren invloed hebben uitgeoefend op het droevig verloop, wil ik niet bespreken, want dan zouden wij nog lang niet aan liet einde zijn. Wel wil ik U zeggen, dat naar mijne meening eene „verontreiniging" in 't spel is geweest, want een andere patiënt, die uit dezelfde kolf, waarin de salvarsansolutie werd bereid, zijne t we e d e infusie kreeg, heeft ook hoog gefebrïciteerd. De physiologische zoutsolutie is naar alle waarschijnlijkheid goed geweest, omdat andere patienten (± 14 in getal) niet hebben gereageerd op de infusie. De verontreiniging bevond zich dus in de kolf (slecht óf niet-steriliseeren door den helper) öf is veroorzaakt door den therapeut. Welk aandeel deze had, kan ik niet nagaan, omdat ik op dien dag de salvarsaninfusie's niet heb gegeven.

Tot zooverre de klinicus! De patholoog-anatoom heeft in laatste instantie de beslissing, met welke doodsoorzaak wij te doen hebben gehad. Alvorens hem aan het woord te laten, wil ik nog op het volgend drietal punten wijzen: 1°. Dit sterfgeval na salvarsan-infusie is ons eerste, vanaf het begin der salvarsanbehandeling in het Militair Hospitaal te Weltevreden d w z. één sterfgeval op méér dan zes duizend salvarsan-infusie's.

2°. In eene groote ziekeninrichting beliooren alle zieken, wien salvarsan wordt geïnfundeerd, in ééne afdeeling te worden verpleegd, zoodat de salvarsanist zijne patienten dagelijks ziet. Het eenmaal geschoold hulppersoneel aan den salvarsanist te onttrekken, kan gevaarlijk zijn.

3°. Hij, die de salvarsan-infusie beschouwt als een kleinigheidje en, met haar slechts enkele keeren te doen, meent, de salvarsanteohniek machtig te zijn, brengt de salvarsanmedicatie in groot discrediet.