liij kreeg 500 ni.gr. salvarsan. Bij den andere was voortzetting der infusie niet'mogelijk, omdat, indien de anapliylactoïde verschijnselen geweken waren, de kleinste hoeveelheid salvarsan weder deze verschijnselen opwekte. Hij kreeg ongeveer 100 m.gr. salvarsan. De eerstgenoemde kreeg gedurende negen dagen hooge koorts met frequent afgaan van bloed en slijm, zoodat de behandelende geneesheer aan bacillaire dysenterie dacht. Op den achtsten dag na de ingieting vertoonde zich over het geheele lichaam een groot-vlekkig exantheein.

De tweede patiënt, die 100 m.gr. salvarsan had gekregen, koortste gedurende twee dagen. Nadat zij elk op hunne beurt 10 dagen koortsvrij waren, werd de tweede infusie beproefd. Hij, die reeds op + 100 m.gr. had gereageerd, kreeg, nadat zéér langzaam ± 25 m.gr. salvarsan was ingebracht, een allerheftigste cyanose. Het opkomen der lichtroode vlekken werd direct gevolgd door de cyanose. De infusie werd gestaakt. De andere patiënt vertoonde nagenoeg hetzelfde. Beiden reageerden met twee dagen koorts en hadden gedurende ± 10 dagen geen etenstrek en eene onaangename gevoeligheid der ingewanden. De een bracht de onaangename sensatie aldus onder woorden: „Het is alsof ze in mijn lijf de darmen aan het rekken en aan 't roosteren zijn".

Deze twee gevallen demonstreeren dus een koortsvorm, die niets te maken heeft met de „Wasserfehler" en tevens ook het feit, dat de anaphylactoïde verschijnselen niet gebonden zijn aan de herhaalde salvarsan-infusie. Bovendien krijgt men ook weieens patienten onder behandeling, die bij de eerste infusie de „anaphylactoïde" verschijnselen vertoonen, terwijl de reïnfusie's zonder eenige reactie verloopen.

Men heeft getracht de voor-salvarsan-gevoeligen te ontdekken door salvarsancutireactie's, dus een soort von Pirquet'sche reactie. De salvarsancutireactie's zijn echter op niets uitgeloopen: men kreeg n.1. positieve reactie's daar, waar zij negatief hadden behooren te zijn en omgekeerd.