Bij het onderzoek, dat ter bestudeering van de rattenbevolking van Priok in het Geneeskundig Laboratorium verricht wordt, kreeg ik toevallig een rat in handen, die uit een parasitologisch oogpunt een eigenaardige afwijking vertoont.

Bij het opensnijden van den buik blijkt de buikholte gevuld met een tumor, die de beide hypochondria geheel opvult en die met zijn onderrand tot dicht bij het bekken reikt. De tumor blijkt te bestaan uit tal van bolletjes, die ongeveer allen dezelfde grootte n.l. die van een erwt hebben. Tusschen deze bolletjes ziet men kleine eilandjes van een bruin weefsel. Deze weefseleilandjes zijn het eenige, wat van de lever, die geheel door de kleine bolletjes is vervangen, is overgebleven. Eigenaardig is, dat niettegenstaande deze bijna totale verwoesting van het leverweefsel, er geen ascites en ook geen spoor van icterus is te constateeren.

De bolletjes laten zich zonder moeite uit hun omgeving lospellen. Zij bestaan uit een stevigen fibreuzen wand en zijn gevuld met een helder vocht en een organisme, dat zich beweegt. Bij bestudeering met zwakke vergrooting blijkt dit organisme een kop te hebben, die van vier zuignappen en een krans van haren is voorzien. De kop is als de vinger van een handschoen ingetrokken. Het lichaam bestaat uit tal van zeer kleine geledingen, die gevuld zijn met talrijke ovale, het licht brekende lichamen. In sommige bolletjes bevinden zich organismen, die eene lengte van wel 5 tot 6 c.M. bereiken.

Uil deze beschrijving is U reeds duidelijk geworden, dat wij hier te doen hebben met een geval van cysticercus van de lever en wel met cysticercus fasciolaris, den fintoestand van de taenia grassicollis, een lintworm, die in den darm van katten en soms ook van honden parasiteert.

De rijpe proglottiden dezer taeniën verlaten het darmkanaal der katten. Zij bevatten tal van eieren, waarvan de ontwikkeling meestal reeds vrij ver gevorderd is. De eicel heeft zich door deeling veranderd in een zgn. oncosphaera,