Verslag van het Wetenschappelijk gedeelte der Vergaderingen van de Vereeniging tot Bevordering der Geneeskundige Weienschappen in N. I., te Batavia gehouden.

Gewone vergadering van Donderdag 19 Juni 1913.

De heer Wilkens demonstreert een bejaarde Europ. vrouw, die nu sinds 7 maanden aan een hardnekkige oogaandoening lijdt, en 1 week geleden bij spreker onder behandeling kwam. Zij lijdt aan pemphigus conjunctivae, een zeer zeldzame aandoening. Bekende oogartsen zagen haar b.v. 1 maal op 50 tot 70.000 oogpatienten.

Bij patiente bestaat geringe afscheiding van niucopus. De conjunctiva vertoont op 't moment geen pemphigusblazen; deze barsten zeer spoedig na hun ontstaan; men vindt dan alleen wat fibrineus beslag. Uit't ondieper worden der fornices blijkt, dat er reeds schrompeling optreedt.

In dit geval wordt de diagnose vergemakkelijkt, doordat er ook pemphigus-blazen op epiglottis, fauces, enz. bestaan. De aetiologie van het lijden is nog geheel onbekend. Het is een langzaam voortschrijdend proces; de conjunctivae schrompelen steeds meer samen, veroorzaken pannus, en ten slotte blindheid. Ook in de keelholte zal 't tot vergroeiingen komen, en na eenige jaren door marasmus tot den dood.

De therapie is vrijwel machteloos. Men geeft wel eens arsenik inwendig, maar zonder veel succes.

Spreker zal in dit geval 't eens probeeren metfibrolysineinjecties, gepaard met zachte massage.

Bij de discussie geeft de heer van Haeften zijn verwondering te kennen over het feit, dat de huid van patiente