Na doorknippen van de adhaesies bleek, dat tusschen syinphysis en uterus nog een ruimte bestond gemakkelijk voor de hand toegankelijk.

De repositie van den thans losgemaakten uterus kwam mij voor, wel te zullen slagen. De buikholte werd vervolgens gesloten en daarna met de geheele hand verder per vaginam geëxploreerd. Het ostium externum bevond zich ter hoogte van het promontorium. De hand kon zonder veel moeite in de cervix, welke niet geheel ontsloten was, indringen. Bij deze manipulaties braken de vliezen en ontstond een uteruscontractie, waardoor de inwendige hand door den voorrand van den contractiering, welke eenige centimeters boven het promontorium stond, tegen de wervelkolom aangedrukt werd. Ik kon toen niet verder, doch toen de contractie voorbij was, kon ik den voorrand van den contractiering naar voren en naar beneden trekken, intusschen met de uitwendige hand den fundus opduwend, ten einde de repositie te verrichten. Verder langs den rug van het kind indringend in den uterus viel mij om zoo te zeggen een voetje in de hand en kon ik onmiddellijk de versie aansluiten, intusschen den schedel met de uitwendige hand opduwende. Wegens onvoldoende ontsluiting van de cervix ontstond bij de extractie een gelukkig niet diepgaande cervixscheur en vlak na de extractie bovendien nog een atonische nabloed-ing. Tot aan de versie was alles met de narcose goed gegaan. Gedurende de versie evenwel werd patiente bleek, de pols zeer klein en frequent, de ademhaling oppervlakkig. Nadat de placenta volgens Credé was verwijderd en uterus en cervix getamponeerd, werd patiente, welke intusschen met kamferaether, secale- en digalen-injecties was bewerkt, ten spoedigste in een verwarmd bed gebracht. De geheele bewerking had 45 minuten geduurd van af het begin der narcose.

Het kind kwam zwaar asphyctisch ter wereld, doch gelukte