te bereiken. De weeën waren weinig frequent, van korten duur, zwak doch zeer pijnlijk. -Ook tusschen de weeën in bleef de pijnlijkheid aanhouden.
Het kostte niet veel moeite door uitwendige manipulaties den schedel boven den bekkeningang te brengen. Bij de daaropvolgende weeën week deze evenwel weder direct uit naar de rechter fossa iliaca. Opnieuw werd de schedel boven den bekkeningang gebracht en door middel van een breed sluitlaken en stevige watten rollen in dien stand gefixeerd. Deze toestand werd voor patiente evenwel nagenoeg ondraaglijk door de toenemende pijnlijkheid. Toen het verband na eenige uren ter controle werd geopend, bleek, dat de schedel toch weer afgeweken was. Van herhaalde pogingen om desniettemin toch nog te trachten den schedel boven den bekkeningang te houden, heb ik toen maar afgezien.
Herhaald inwendig onderzoek 4 u n.m. — het gelukte buiten narcose met de halve hand te onderzoeken — leverde dit resultaat op, dat de portio verstreken was. Het ostium externum stond hoog achter ter hoogte van het promontorium. Verder kon ik ook met dit onderzoek niet komen. Ik heb toen de baring op haar beloop gelaten in afwachting van hetgeen verder met den stand van het ostium, eventueele ontwikkeling van ontsluiting zou geschieden. De vliezen waren nog intact. De weeën waren in den loop van den dag zeer frequent geworden, bleven evenwel weinig krachtig. De pijnlijkheid nam steeds toe, ook in de weeënpauze. Ik heb de patiente toen s nachts een morfine-injectie gegeven, waarop gedurende eenigen tijd de pijnlijkheid verminderde en ze wat kon uitrusten.
Den 5den Januari 's morgens 8 uur nogmaals inwendig onderzoek, waarbij ik evenwel niet verder kwam. De toestand was onveranderd. De stand van het ostium: zeer hoog achter, zoodat het bijna niet was te bereiken. Van de ontwikkeling van een contractiering kon ik niets waarnemen.