scarificatie bij dieren volkomen dezelfde afwijkingen veroorzaakten. Bij den anderen vorm, ook beginnende met noduli gevolgd door ulceratie, zag hij wel een geval van 1 o c a 1 i s a t i e in n e u s en in o n d li o 11 e met complete perforatie van liet tussclienschot en atrophie van de nenssclielpen. De ziekte duurde hierbij vele jaren. Hij vond bij dezen tweeden vorm van B u b a steeds protozoën, die geheel gelijken op de corpusculi van Leishman en beschouwt de aandoening als een nieuwe vorm van Leishmaniosis.
Deze laatste opvatting bevestigt Carini (21), die zelfs meent, dat ook de Bou ba-gevallen van Breda tot de Leishmaniosen zullen behoord hebben. Hij beschrijft een geval, waarbij een jaar na de aandoening erosies en excrecenties op het palatum kwamen met vernieling van de uvula, terwijl daarna aan den neuspunt en één der neusvleugels een ulceratie ontstond. In het afkrabsel konden steeds Leishman ia aangetoond worden.
De andere ziekte, waarbij vermoedelijk deze zelfde protozoën een groote rol spelen, is de Espundia van Peru en Bolivia.
In 1911 beschreef Kscomel (22) de ziekte voor het eerst. Zij begint met een primair affect, een atonisch, zeer resistent ulcus op geheel wisselende plaatsen van de huid, de „chancre espundique". Na een zeer verschillend tijdsverloop geneest liet ulcus onder litteekenvorming en na een wisselend interval, soms na vele jaren, komen er afwijkingen van het neus- en mondslijmvlies, waarbij het algemeen welzijn in den beginne niet lijdt.
Meestal begint de secundaire aan doen in gaan het n e u s se p t u m, vergezeld van een chronische coryza. Zelden begint zij in den mond. De afwijkingen bestaan uit zweervorming, die zich onder vernieling van de tegengekomen deelen voortplant op de neusholte, het palatum molle, palatum-durum, de amandelen, pharynx, long, wangen, lippen, larynx, oorlellen en gezicht. De ziekte