sleepende ulceratie blijft niet beperkt tot liaar lievelingszitplaats de luiid der extremiteiten en de met slijmvlies bekleede orificiën, „sondern kann die Gesammtoberflache der Lippen, den Zungenrücken, die Nase, die Augenbindehaut, den liarten und weichen Gaumen, den Rachen, wahrscheinlicli auch die Eustachische Tube und das Mittelohr, sicherlich auch den Kehlkopf und die Luftröhre befallen". Maar zegt hij verder „Tiefgehende Zerstörungen der knöchernen Nasenscheidewand und der Alveolen wie beim Lupus, entstehen jedoch nicht. Auch die das knöcherne Septum bedeckende Schleimhaut ist im Gegensatz zu Lupus, Syphilis und Rhinosklerom nicht befallen." Ook liet harde verhemelte zelf wordt niet aangetast. De ziekte wijkt in haar eindstadium dus nog al af van het bij onze 4 lijders waargenomene, doch is in haar, zich over lange jaren uitstrekkend pijnlooze verloop ermede overeenkomend. Hoewel door Breda zelf geen ziektekiemen gevonden werden, zoo deelt hij toch mede, dat zijn medewerker Fiocca na inenting van weefselstukjes bij konijnen een grampositieve staafjesbacil vond, die als mogelijke verwekker der ziekte beschouwd kan worden.

Ook Verrotti (19) meent een bacil van de bouba gevonden te hebben in een verweekend granuloom, ontstaan na enting van een geëxcideerd weefselstuk bij een aap. Hij vond er geen spiroch. pertenuis in.

In 1911 eindelijk verschijnt er een studie van Splendore (20), die onder den naam Buba twee ziektevormen afscheidt van de gewoonlijk voor framboesia gehouden aandoeningen. De eerste vorm begint in den mond met een harde infiltratie of als pseudo-tuberculeus knobbeltje. De aandoening breidt zich dan uit naar boven (pharynx), vóór (palatum) en onder (larynx, bronchiën, longen), doch een localisatie in den neus zag Splendore niet. Daarbij treedt dan een niet diepe ulceratie op. Constant konden nu blastomyceten gekweekt worden, die bij inenting middels