lange jaren bestaan te hebben zonder eenige bijzondere behandeling. Welk een merkwaardig litteeken over zijn geJieele gezicht met verdwijning van linker oog en den geheelen neus, en vervorming van de mondopening tot een stijven ring! Voor zoover voor het gezicht toegankelijk, ontbraken bij hem ook weeke en harde verhemelte. Aan de randen van het gezichtslitteeken zijn nergens ulceraties of knobbeltjes te zien; er is algeheele genezing ingetreden.
Behalve de bij inlanders zoo zelden gemiste litteekens aan het onderbeen waren er op zijn lichaam geene teekenen eener vroegere ulceratie.
De ruwe huid van hals en borst zijn afhankelijk van „panoe". Ook bij hem zijn geen lymphe-klierzwellingen (behalve kleine in de liezen) of atrophieën te vinden.
De gevallen 3 en 4, beiden afkomstig uit de kotta Semarang Peterongan en Pendrian) spreken verder voor zich zelf. Zij zijn in anamnese en status praesens geheel analoog aan 1 en 2. Alleen wil ik van no. 3, den fraai gebouwden Kariosentiko, nog vermelden, dat hij een jonge frissche vrouw had, die nimmer miskramen doormaakte en hem 6 kinderen schonk, waarvan 4 stierven op een leeftijd van omstreeks 5 jaren aan koortsen. De twee overlevenden zagen er gezond en frisch uit, vooral het jongste, nog zuigend kind was een toonbeeld van een goed gevoeden zuigeling.
De eerste indruk, dien men krijgt bij het zien der afbeeldingen, is wel dat men met een der drie meest voorkomende ziekten: Lupus, Lepra of Syphilis te doen heeft. Het zal mijn taak zijn aan te toonen, dat men noch met een dezer drie, noch met de later meer op den voorgrond tredende aandoeningen: Framboesia en Leishmania te maken heeft, doch waarschijnlijk inet een morbus sui generis, waaraan in navolging van Leys en Ziemann, de zoo goed beschrijvende naam van naso-pharyngitis mutilans gegeven dient te worden.