Tromaget en Bordier onderzochten 900 schoolkinderen.
De gemiddelde gezichtsscherpte steeg tot het 14e jaar,
waarop zij 1.6 bedroeg en daalde daarna langzaam.
Buxton onderzocht 2493 kinderen en vond dat:
63.54°/o op beide oogen een visus hadden van 6/6 7.22 „ had op één oog een V = 6/e op het andere oog V= e/9 4 33 „ „ „ „ „ „ V = e/6 „ „ „ ,, V<6/g 7.58,, „ „ beide oogen een V = 6/9 5.05,, „ „ één oog een V = 6/9 op het andere oog minder dan 6/9
12.27,, „ „ beide oogen minder dan 6/9.
Conclusies.
1° De bepaling van den visus met haakfiguren levert zuiverder resultaten op dan de bepaling met letters.
2° De uitdrukking V = ~=l is aan te merken als een
gemiddelden visus en wordt het best begrepen door leeken.
3° De Inlanders zijn beter geadopteerd aan het tropische licht dan de Europeanen.
4° De verlichting heeft geen invloed op de gezichtsscherpte als zij boven een zekere sterkte komt.
5° Het is hoogst gewenscht bij keuringen gebruik te maken van haakfiguren en hoogere eischen te stellen aan den visus.
6° Europeanen worden eerder verblind door het schelle tropische licht dan Inlanders.
7° Inlanders hebben een ± 12V2°/o beteren visus dan Europeanen.