ab juist onder een hoek van 1 minuut gezien, doch daar hier een witte plek op eenen donkeren grond gezien wordt, ligt hier niet de grens van herkenbaarheid, want bij sterke verlichting zou die plek afzonderlijk zichtbaar blijven, wanneer de zwarte strepen bc en ad slechts breeder waren.

De strepen ef, fg, gh, ah en ad vloeien reeds samen als het normale oog deze gedeelten onder een hoek van 1 minuut ziet, maar daardoor lijdt de herkenbaarheid der letters niet of weinig.

Ook bij de letters L, D, O, V, G en C (drukletters) hangt de herkenbaarheid evenals bij F en L van de breedte der zwarte lijnen af en gelijk reeds vermeld is, worden deze nog herkend, als zij onder een hoek van '/2 m. gezien worden; op dat oogenblik ontvangen de kegels, waarop de zwarte streep valt, in het gunstigste geval 0.4, in het ongunstigste geval de helft van de hoeveelheid licht van hunnen buurman en gelijk de proef met de punten (puntproeven van Guillery) nog aangeeft, wordt dan geen onderscheid in prikkeling meer ondervonden.

Cohn en Schweigger wezen reeds op de afhankelijkheid van het licht.

Bij de letters A, B, E, T, N, P, R en Z is het principe der 3 evenwijdige lijnen niet streng doorgevoerd.

Sommige schrijvers kiezen enkele letters van Snellen.

Koster kiest B en E, F, P, en O, U en C.

De eerste vier komen overeen met de letters van Snellen behalve de F, waarbij het gedeelte a eene halve breedte van een streep verder naar beneden loopt.

De twee laatste letters hebben slechts de breedte van 3/5 der lengte. De C komt overeen met den ring van Landolt, doch is te gebruiken, daar de figuur niet meer te herkennen is, indien de hoek kleiner dan 1 m. wordt, daar dan de beide verticale lijnen samen vallen.

Bij den ring van Landolt bedraagt de opening het drievoudige. Bij het bepalen van de gezichtsscherpte kan men er