In 1843 en 1844 begonnen Küchler en Arlt letters van verschillende grootte als maatstaf der gezichtsscherpte in te voeren; Jaeger voerde in 1854 zijne letters in en het was Snellen, die in 1862 een wetenschappelijken grondslag gaf aan deze methode en met opzet de normale gezichtsscherpte te laag stelde.

Wanneer wij de letterproeven van Snellen ter hand nemen, zien wij op de achterzijde van den omslag de formule

V=

D

Wat hiervan de beteekenis is, zullen wij straks zien. Snellen bepaalde de grootte van de letters, die een gemiddeld normaal oog kan lezen en gaf de maat aan, waardoor minder goede oogen met deze maat vergeleken kunnen worden.

De letterproeven van Snellen worden op 5 of 6 Meter van den patiënt opgehangen; te gelijk met de gezichtsscherpte kan de refractie van het oog onderzocht worden.

Voor herkenningsvoorwerpen worden letters en figuren gebruikt, waarvan de breedte der lijnen een vijfde van de hoogte bedraagt. Die letters en figuren kunnen bij normale gezichtsscherpte onder een hoek van vijf minuten worden herkend.

Bij de bepaling van de gezichtsscherpte onderzoeken wij, in hoeverre de kleinste gezichtshoek, hoek v, meer of minder dan 5 minuten bedraagt.

De grootte van dien gezichtshoek wordt met voldoende nauwkeurigheid beoordeeld uit den afstand, waarop men de letters herkent.

Zooals wij reeds hierboven zeiden, kan de gezichtsscherpte

(Visus = V) uitgedrukt worden door de formule V=

en is d = de afstand, waarop de letter herkend wordt en D de afstand, waarop de letter zich onder een hoek van 5 minuten vertoont.